De verspreiding van desinformatie is niet noodzakelijkerwijs verbonden met digitale technologie, maar wordt vergemakkelijkt door digitale kanalen. Cyberaanvallen, bijvoorbeeld de aanval op het Oekraïense energienetwerk, omvatten dikwijls ook een desinformatiecampagne. Wat bedoelen we eigenlijk met desinformatie?
De Raad van Europa onderscheidt drie types van perverse informatieverspreiding: het verspreiden van desinformatie, misinformatie en pijnlijke informatie.
- Desinformatie betekent het bewust creëren en verspreiden van onware, inaccurate of misleidende informatie omwille van economisch profijt of om een persoon, sociale groep, organisatie of land te schaden. Zo kan iemand bijvoorbeeld via een Twitter-account het foutieve bericht verspreiden dat een bekende politicus een zedendelict heeft begaan.
- Misinformatie betekent het verspreiden van inaccurate informatie, terwijl de gebruiker denkt dat deze informatie correct is. Dus als weer een ander persoon het bericht over de politicus retweet, omdat hij het gelijk gelooft, mis-informeert hij anderen.
- Pijnlijke informatie betekent het verspreiden van pijnlijke, maar kloppende informatie, om een persoon of organisatie zwart te maken en anderen tegen die organisatie op te ruien.
Zoals gezegd richt dit rapport zich op de verspreiding van desinformatie; zie het kader hieronder voor een aantal voorbeelden hiervan. Misinformatie speelt daarbij wel een rol: de instigator hoopt dat foutieve berichten door anderen voor waar worden aangezien en worden verspreid. Een voorbeeld van desinformatie is het bericht op de site WTOE 5 News dat paus Franciscus Donald Trump steunde als kandidaat voor het presidentschap. Dat was niet zo. Tot de dag van vandaag zijn wetenschappers, journalisten en het Amerikaanse Federal Bureau of Investigation (FBI) bezig helder te krijgen hoeveel desinformatie er tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezingen van 2016 is verspreid, en wie dat precies heeft gedaan.
Iedereen met een Twitter- of Facebookaccount kan leugens verspreiden. Maar dikwijls wordt desinformatie verspreid door anonieme accounts en door online profielen, de zogeheten bots, die door software gestuurd worden en op basis van algoritmes berichten plaatsen en verspreiden. Met name op Twitter zijn er veel bots. Onderzoekers schatten in maart 2017 het aantal bots tussen de 9% en 15% van alle Twitteraccounts. Dat zouden dus bijna 48 miljoen accounts kunnen zijn. Die enorme botzwermen spelen een cruciale rol in het verspreiden van desinformatie. Stel je eens voor dat je leugenachtige bericht geretweet wordt door 500.000 bots.
Ten slotte is het van belang te vermelden dat desinformatie kan worden verspreid via vervalste videobeelden of audiofragmenten. Digitale toepassingen kunnen bijvoorbeeld steeds overtuigender filmpjes maken waarin politici een bepaalde uitspraak lijken te zeggen. De gemiddelde leek kan vaak het verschil niet meer zien tussen een authentieke en een gefabriceerde opname. De laatste tijd wordt veel gewaarschuwd tegen deze nieuwe technologie, die de impact van desinformatiecampagnes aanzienlijk zou kunnen verhogen.
Door desinformatie te verspreiden wordt het publieke debat gemanipuleerd. De precieze manipulatie hangt van de doelstelling af. Toch valt op dat desinformatie vaak polariserend werkt, en, naast het ondersteunen van een bepaalde boodschap of agenda, een evenwichtig en inhoudelijk publiek debat vooral kan ondermijnen. Zoals het Rathenau Instituut schrijft in het rapport Digitalisering van het nieuws: ‘Desinformatie wijst vaak bewust op verschillen en zet tot verdeeldheid aan tussen aanhangers van verschillende politieke partijen of tussen groepen van verschillende nationaliteit, ras, etniciteit, religie of klasse. Eenmaal ingebracht, kunnen dergelijke ideeën worden gebruikt om zondebokken te creëren, vooroordelen te populariseren, tegenstellingen te verharden en zelfs geweld te katalyseren en te rechtvaardigen’.
Drie voorbeelden van desinformatie
In de aanloop naar de Amerikaanse presidentsverkiezingen van november 2016 kwam er op online fora steeds meer leugenachtige informatie in omloop. De paus zou Donald Trump steunen. Hillary Clinton zou wapens verkopen aan de groepering Islamitische Staat (IS). En John Podesta, de campagneleider van Clinton, zou samen met andere hooggeplaatste medewerkers structureel kinderen misbruiken.
Russische media, politiek-rechtse groeperingen en Donald Trump verspreidden sinds 2008 de aantoonbare leugen dat Barack Obama niet in de Verenigde Staten is geboren, en daarom geen president zou mogen zijn. Deze complottheorie wordt birtherism genoemd, en bleef maar herhaald worden, zelfs nadat Obama’s geboorteakte aan het publiek was vrijgegeven. Uiteindelijk gaf Trump tijdens een persconferentie toe dat Obama in de Verenigde Staten was geboren.
In de aanloop naar de Franse presidentsverkiezingen van mei 2017 verscheen er op Pastebin, een site waar documenten gedeeld kunnen worden, het document EMLEAKS, met daarin allerlei foutieve informatie over toenmalig presidentskandidaat Macron – bijvoorbeeld dat hij een geheime bankrekening had op de Kaaimaneilanden.
Vergelijking met conventionele propaganda
De belofte van desinformatiecampagnes is groot: wie de samenleving kan beïnvloeden, kan haar voor zijn eigen karretje spannen en beleid beïnvloeden. Het is natuurlijk de vraag hoe effectief die campagnes zijn, en hoe groot het vermogen van burgers en hun instituties is om desinformatie te ontmaskeren en onschadelijk te maken. Macron kon, tegengewerkt door een desinformatiecampagne, nog steeds een ruime verkiezingswinst behalen, terwijl Hillary Clinton, ook tegengewerkt door desinformatie, de verkiezingen nipt van Donald Trump verloor.
Die onzekerheid over het effect weerhoudt sommige staten geenszins van experimenten. Net als het uitvoeren van DDoS-aanvallen is het verspreiden van desinformatie goedkoop en kan het in hoge mate geautomatiseerd worden. Dat maakt het mogelijk om structureel het publieke debat te blijven beïnvloeden. Bovendien hoeft de verspreider van desinformatie zelden rekening te houden met persoonlijke gevolgen. Ook hier speelt het probleem van het identificeren van de precieze dader, en het feit dat daders zich op het territorium en onder de vleugels van een vijandelijke staat kunnen verschuilen. Het is dus waarschijnlijk dat desinformatiecampagnes, al dan niet gesponsord door staten, ook in de toekomst een rol van betekenis blijven spelen.
Weerbaarheid
Kan een samenleving zich tegen desinformatie beschermen? Voor een deel ligt die verantwoordelijkheid bij de mediaplatformen waarop de desinformatie gepubliceerd wordt. We noemen kort een paar voorbeelden.
- Zo probeert Twitter bots automatisch te signaleren en uit te schakelen. Helaas worden twitterbots steeds verfijnder gefabriceerd en zijn ze in de toekomst steeds moeilijker van menselijke gebruikers te onderscheiden.
- Platforms zouden ook een andere communicatiearchitectuur kunnen invoeren, die bijvoorbeeld vereist dat iedere account gekoppeld is aan een geauthentiseerde menselijke gebruiker. Hier is echter ook weer wat op af te dingen, aangezien online anonimiteit ook voordelen heeft. Zoals wanneer het verkondigen van een bepaalde boodschap gevaarlijk is voor de afzender.
- Ten slotte zouden sociale platforms inzage kunnen geven over hoe hun algoritmes werken. Daardoor wordt bewustzijn gecreëerd bij burgers over de algoritmische beïnvloeding van hun informatievoorziening. Uit het onderzoek van psycholoog Robert Epstein bleek bijvoorbeeld hoe zoekresultaten de voorkeuren van kiezers sterk kunnen beïnvloeden door slechts de volgorde van de resultaten in een zoekmachine, zoals Google, te wijzigen.
De politiek kan ook een actievere rol spelen, bijvoorbeeld door onafhankelijke instellingen te faciliteren. Dat kan door zogenoemde factcheckers, die de nieuwsvoorziening kunnen monitoren, en die informatie in publieke (on- en offline) debatten op juistheid controleren.. Maar hier dreigt een gevaar. Westerse democratieën kennen een vrije, niet door de staat gecontroleerde pers. In een goed werkende democratie ligt de verantwoordelijkheid om leugens bloot te leggen primair bij een open publiek debat.
Voor de journalistiek en voor burgers zelf zijn daarom belangrijke rollen weggelegd. De journalistiek kan online en offline een kwalitatieve band opbouwen met het publiek, door diepgravend onderzoek te doen waarbij feiten grondig worden gecheckt, en door uit te leggen hoe journalisten te werk gaan. Daarnaast zou de journalistiek zich meer online kunnen profileren. Een voorbeeld hiervan is de dagelijkse podcast The Daily van The New York Times, waarin de redactie laat zien hoe ze te werk gaat en waarin ze interviews soms bewust integraal laat horen.
Ten slotte heeft de samenleving technologisch vaardige burgers nodig: burgers die begrijpen hoe de verspreiding van desinformatie werkt, die daarover kritisch kunnen nadenken en die inzien welke impact een desinformatiecampagne kan hebben op zijn leefwereld. Deze burgers zouden desinformatie kunnen signaleren en aan de kaak kunnen stellen, waardoor dit soort beïnvloeding minder effectief kan worden. In Zweden, bijvoorbeeld, krijgen leerlingen van 10 jaar en ouder verplicht onderwijs in digitale competentie. Een belangrijk onderdeel hiervan is de beheersing van bronnenkritiek.