Samenvatting
Wat houdt het wetsvoorstel in?
Het wetsvoorstel Computercriminaliteit III maakt het voor opsporingsdiensten mogelijk om op afstand heimelijk te kunnen binnendringen in ICT-systemen van verdachte personen: van computers en mobiele telefoons tot webcams, routers en met het internet verbonden smart devices zoals ‘slimme’ thermostaten, auto’s of medische apparatuur. Hierbij wordt gebruikgemaakt van nog niet verholpen kwetsbaarheden in hard- of software (zero-day kwetsbaarheden). Vanwege de toenemende dreiging die uitgaat van steeds professionelere cybercriminelen, valt er veel voor te zeggen dat politie en justitie de bevoegdheid krijgen om binnen te dringen in met het internet verbonden apparatuur van verdachte personen.
Aandacht voor samenhang met andere opsporingsmaatregelen
Voor iedere uitbreiding van de bevoegdheden van opsporingsdiensten met een mogelijke impact op de persoonlijke levenssfeer, dient een zorgvuldige afweging te worden gemaakt tussen het belang van opsporing en de bescherming van privacy. Ook als deze afweging per dossier zorgvuldig gebeurt, kan het zijn dat het totaal aan opsporingsbevoegdheden, en het gebruik dat daarvan in de praktijk wordt gemaakt, leidt tot een ongewenste ‘surveillancecultuur’. Het is dan ook van belang om de effecten op de privacy van burgers van het geheel aan opsporings- en veiligheidsmaatregelen in samenhang en met een kritische blik te bezien. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor het parlement. Periodiek en commissie-overstijgend debat draagt bij aan een betere borging van publieke waarden als privacy en daarvoor benodigde governance.
Relevante rapporten Rathenau Instituut:
- Een nooit gelopen race - Over cyberdreigingen en versterking van weerbaarheid (2017)
- Opwaarderen - Borgen van publieke waarden in de digitale samenleving (2017)