calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Zet publiek geld vooral in voor vernieuwende duurzame industrie

Artikel
03 december 2024

Foto: Frans Blok/Shutterstock

Image
Maasvlakte gezien vanuit Den Haag

Afbouw van vervuilende industrieën ligt politiek gevoelig, maar biedt ook kansen, zoals het voorbeeld van aluminiumsmelter Aldel laat zien. Directeur Eefje Cuppen en onderzoekers Jasper Deuten en Rinie van Est vinden dat het kabinet een brede maatschappelijk discussie op touw moet zetten: welke industrie willen we in het Nederland van 2050 hebben?

Terwijl de klimaattop in Bakoe aan de gang is, wil Nederland in 2050 een circulaire economie en CO2-neutrale industrie hebben. Dat vraagt om een offensief duurzaam industriebeleid. Verduurzaming van de industrie vraagt om grote investeringen die bepalend zijn voor onze toekomstige brede welvaart. Daarom is een maatschappelijk en politieke discussie over wat we een wenselijke duurzame industrie vinden voor Nederland noodzakelijk.

Onze energie-intensieve industrie – denk aan staal, chemie, raffinage en kunstmest – is bijna volledig afhankelijk van fossiele brandstoffen. Als we niet snel genoeg handelen, blijft Nederland hangen in het fossiele tijdperk en geven we winstgevende groene groeimarkten over aan buitenlandse investeerders en bedrijven.

Extra plannen

Het Planbureau voor de Leefomgeving constateert dat de klimaatdoelen ver buiten bereik zijn, en er veel extra plannen nodig zijn om deze alsnog te realiseren. Het kabinet erkent dat. Aan de bak dus.

Het gaat hierbij om grote risicovolle investeringen, vanuit de industrie en de overheid. Keuzes voor publieke investeringen moeten weloverwogen worden gemaakt. We signaleren twee punten waarop de besluitvorming verbeterd moet worden: het debat hierover is nog te smal, en de aanpak is nog te defensief.

In de eerste plaats vraagt besluitvorming over ons toekomstig verdienvermogen om een brede maatschappelijke en politieke discussie. Die brede discussie vindt nog veel te weinig plaats. De overheid is geneigd te polderen met gevestigde belangen, waarbij de discussie in de regel versmald wordt tot een technisch en economisch vraagstuk. Een brede discussie moet gaan over vragen als: wat vinden we een eerlijke manier om onze systemen van productie en consumptie in te richten, wat vinden we een prettige leefomgeving, hoe zorgen we ook voor leefbaarheid van toekomstige generaties?

In de tweede plaats kiest Nederland voor een te defensief industriebeleid dat focust op vergroening van de bestaande energie-intensieve industrie. Via maatwerkafspraken wil het kabinet die industrie ondersteunen bij het verduurzamen en daarmee voorkomen dat bedrijven uit Nederland vertrekken. Maar de klimaatafspraken lopen erg stroef.

Ombouwen

Dat roept de vraag op of de vijftien meest vervuilende bedrijven wel zelf willen investeren in een duurzame toekomst in Nederland. Oftewel, welk bedrijf is nog hier in 2050? De keuze voor het ombouwen van industrieën is politiek aantrekkelijk, maar duur en dus zeer onzeker.

De huidige uitdaging voor het industriebeleid doet denken aan de jaren tachtig van de vorige eeuw. Toen leerde de overheid na het pijnlijke RSV-debacle, waarbij de scheepswerf Rijn-Schelde-Verolme na jarenlange miljardensteun in 1983 alsnog failliet ging, dat defensief industriebeleid gericht op ombouwen van bestaande industrieën niet verstandig was. De overheid koos voor een offensief industriebeleid om een nieuwe, meer toekomstbestendige, kennisintensieve economie op te bouwen.

In een offensieve aanpak van verduurzaming dient de discussie veel meer te gaan over ‘groene creatieve destructie’: de opbouw van nieuwe, duurzame industriële ecosystemen en een verantwoorde afbouw van vervuilende industrieën. Afbouw ligt politiek gevoelig, maar biedt ook kansen. Damco Aluminium Delfzijl (Aldel) ging bijvoorbeeld in 2022 failliet als gevolg van hoge energieprijzen.

Inmiddels is het bedrijventerrein met een begeerde stroomaansluiting verkocht aan de batterijbouwer Giga Storage. Daardoor daalde het energieverbruik en werd het elektriciteitsnet flexibeler.

Zeker de opbouw van nieuwe groene bedrijvigheid is essentieel. Denk aan de investeringen van de overheid in de infrastructuur die nodig is voor windenergie op zee. Daarnaast zijn er tal van private initiatieven. Zo wil het bedrijf Cellcius restwarmte uit de industrie opslaan in warmtebatterijen gebaseerd op zout en daar kantoren en huizen mee verwarmen. Hun ambitie is om enkele miljoenen Nederlandse huishoudens van het gas af te halen. Ook kunnen coöperaties aan de wieg staan van industriële vernieuwing, zoals de windindustrie in Denemarken laat zien.

Breed besef

Het is dus belangrijk dat er een breed politiek en maatschappelijk besef komt dat er veel op het spel staat en er van alles te kiezen valt als het gaat om verduurzaming van de industrie. Die keuzes kunnen niet overgelaten worden aan een kleine groep ambtenaren, experts en vervuilende bedrijven, maar ze vragen om een brede maatschappelijke betrokkenheid.

Denk aan regionale overheden, mkb, maatschappelijke organisaties (zoals milieu- en werknemersorganisaties) en burgers (bijvoorbeeld mensen die in de buurt wonen van industrieterreinen). Zo’n brede betrokkenheid is cruciaal om tegenwicht te bieden aan bestaande belangen en ruimte te geven aan alternatieve perspectieven en toekomstbeelden.

Het positieve nieuws is: onze uitgangspositie is geweldig. Op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, technische vaardigheden, ICT, industriële capaciteit en financiën behoren we namelijk tot de top van de wereld. Daarnaast is de Europese Unie leidend op het gebied van groene technologie, zoals uit het rapport-Draghi blijkt. Laten we die uitgangspositie gebruiken om een maatschappelijke en politieke discussie te voeren over hoe we als samenleving willen dat de Nederlandse industrie verduurzaamt.

Dit opiniestuk verscheen eerder in de Volkskrant.