Drijfveren van onderzoekers 2018

Goed onderzoek staat nog steeds voorop

Werking van het wetenschapssysteem

Rapport

Downloads

HH-72586768.jpg

Voor dit rapport hebben we een enquête herhaald die we in 2013 hebben gehouden onder medewerkers van kennisinstellingen. De hoofdconclusie is dat onderzoekers zich identificeren met hun onderzoekstaak.

Dit rapport is gebaseerd op een enquête onder onderzoekers die werken aan een van de universiteiten, universitaire medische centra (UMC’s) of hogescholen in Nederland, in een van de instituten van de NWO of KNAW, of in een publieke kennisorganisatie.  Dit onderzoek is gedaan op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en bouwt voort op een enquête uit 2013. De conclusies hieronder laten zien wat onderzoekers motiveert.

Goed onderzoek doen staat centraal

Onderzoekers worden, ongeacht de missie van hun instituut, sterk gedreven door het doen van goed onderzoek. Doelstellingen met betrekking tot de kwaliteit van onderzoek komen bij alle instellingen duidelijk naar voren. Bij de universiteiten, UMC’s en instituten van NWO en KNAW is de belangrijkste doelstelling van onderzoekers ‘het kunnen uitvoeren van kwalitatief hoogwaardig onderzoek’. Voor onderzoekers aan de hogescholen en bij publieke kennisorganisaties is dat ‘het doen van maatschappelijk relevant onderzoek’.

Kwalitatief hoogwaardig onderzoek is ook een van de belangrijkste drijvers van internationale mobiliteit. Dat geldt voor zowel buitenlandse onderzoekers die momenteel in Nederland werken als Nederlandse onderzoekers die een periode in het buitenland hebben gewerkt.

Overwerk en minder tijd voor onderzoek dan afgesproken

Onderzoekers werken vaak over, gemiddeld ruim een kwart van hun aanstelling. Bij alle organisaties besteden ze naar eigen zeggen minder tijd aan onderzoek dan is afgesproken en meer tijd aan onderwijs en aan management- en organisatietaken. Vrouwen ervaren vaker dan mannen dat ze, ten opzichte van de afspraken, meer tijd kwijt zijn aan onderwijs en minder tijd hebben voor onderzoek.

De disbalans ten opzichte van de afspraken is het grootste bij docenten (UD’s), hoofddocenten (UHD’s) en hoogleraren aan de universiteiten. UD’s zijn vooral meer tijd kwijt aan onderwijstaken, hoogleraren aan management- en organisatietaken. Bij de UHD’s kosten beide taken meer tijd dan afgesproken.

Weinig tijd voor kennisoverdracht

Doelstellingen met betrekking tot onderwijs en kennisoverdracht vinden onderzoekers minder vaak belangrijk voor zichzelf. Ze zien kennisoverdracht naar derden vooral als doelstelling van de organisatie waarvoor ze werken. Ze besteden er slechts een klein deel van hun tijd aan: voor onderzoekers aan hogescholen en publieke kennisorganisaties is dat gemiddeld 8%, voor onderzoekers aan de andere organisaties gemiddeld 4%. Toch blijkt ook dat ze belang hechten aan de maatschappelijke relevantie van hun onderzoek. 42% Van de onderzoekers ziet ‘het doen van maatschappelijk relevant onderzoek’ als een belangrijke doelstelling. 68% Van de onderzoekers geeft aan het belangrijk te vinden dat zijn of haar resultaten gebruikt worden bij bedrijven of maatschappelijke instellingen.

Bij de hogescholen en publieke kennisorganisaties is de aandacht voor kennisoverdracht en de maatschappelijke relevantie van het onderzoek groter dan bij de andere instellingen. Onderzoekers aan deze instellingen kiezen in deze enquête, om te beschrijven wat hun drijfveer is, vaker voor doelstellingen die op kennisoverdracht gericht zijn en hun onderzoekers geven ook vaker aan niet-wetenschappelijke actoren bij hun werk te betrekken. Het daadwerkelijk gebruik van onderzoeksresultaten door deze actoren is (naar eigen inzicht van de onderzoekers) ook groter bij deze organisaties.

Verschillen en overeenkomsten met het vorige onderzoek

Deze resultaten verschillen weinig van het vorige onderzoek uit 2013. Kwalitatief hoogwaardig onderzoek doen is nog steeds de belangrijkste doelstelling van onderzoekers aan universiteiten, UMC’s en de instituten van NWO en KNAW. En net als toen besteden ze er naar eigen beleving te weinig tijd aan. Ook op het gebied van kennisoverdracht is er weinig veranderd: de maatschappelijke relevantie van onderzoek is nog steeds belangrijk, maar onderzoekers besteden er nog steeds weinig tijd aan: zo’n 4%. 

Binnen de universiteiten zien we kleine veranderingen in de tijdsbesteding en de ervaren waardering van de werkgever. Hoogleraren en UHD’s zijn een iets groter deel van hun tijd kwijt aan management- en organisatietaken (3,5% meer). Het aandeel onderwijs in de tijdsbesteding van UD’s groeide met gemiddeld 5% in 2017, bij promovendi groeide dit met 2%. ‘Het geven van onderwijs’ wordt door onderzoekers aan universiteiten ook 5% vaker dan in 2013 als een van de belangrijkste doelstellingen gekozen. Ook is in de ogen van de onderzoekers aan universiteiten het belang van onderwijstaken en de hoeveelheid toepasbare kennis die zij produceren vaker opgenomen als prestatie-indicator.
 

Bij voorkeur citeren als:
Koens, L., R. Hofman en J. de Jonge (2018). Drijfveren van onderzoekers – Goed onderzoek staat nog steeds voorop. Den Haag: Rathenau Instituut.

Tijdsbesteding

  • Tijdsbesteding is vaak niet in overeenstemming met de afspraken. Vooral voor onderwijs en management is meer tijd nodig dan afgesproken.
  • Er is wel tevredenheid over de daadwerkelijke tijdsbesteding, behalve bij de vaste staf van universiteiten (UD’s, UHD’s en hoogleraren). Zij werken ook het meest over.
  • Hier zien we ook een man/vrouw-verschil. Vrouwen zijn meer dan mannen ontevreden over de tijd die ze kunnen besteden aan onderwijs; met name de vrouwelijke UD’s en hoogleraren.

Doelstellingen

  • We zien een duidelijk verschil tussen de doelstellingen van onderzoekers bij hogescholen en PKO’s enerzijds en universiteiten, UMC’s en KNAW- en NWO-instituten anderzijds.
  • De doelstellingen van de organisaties verschillen ook en de onderzoekers worden beoordeeld op andere prestaties. Bij PKO’s en hogescholen ligt het accent veel meer op tevreden opdrachtgevers en toepasbare kennis. Bij de NWO- en KNAW-instituten, UMC’s en de universiteiten zijn kwaliteit en aantallen peer reviewed artikelen de belangrijkste maatstaf.

Kennisoverdracht

  • Het verschil in doelstelling van onderzoekers en organisaties is niet zichtbaar in de gerichtheid op fundamenteel en toegepast onderzoek. In de meeste organisaties zien onderzoekers hun werk vooral als een combinatie van fundamenteel en toegepast onderzoek.
  • De verschillen tussen organisaties zijn wel zichtbaar in de mate waarin anderen invloed hebben op het onderzoek en gebruik van de resultaten. Duidelijk is dat de betrokkenheid van stakeholders bij alle instellingen groot is. Maar de invloed van de rijksoverheid is vooral zichtbaar bij de PKO’s en die van professionals in het werkveld is het sterkst bij de hogescholen.

Internationale mobiliteit

  • In alle soorten instellingen zijn er onderzoekers met internationale ervaring, maar bij de universiteiten en de KNAW- en NWO-instituten zien we veel meer mobiele onderzoekers dan elders.
  • Onderzoekers vinden het belangrijk om internationale ervaring op te doen.
  • Het relatief hoge aantal UD’s met internationale ervaring (in vergelijking met UHD’s en hoogleraren) wijst er op dat internationale mobiliteit toeneemt.
  • De belangrijkste redenen om naar het buitenland te gaan zijn de internationale ervaringen, carrièremogelijkheden en werken met toponderzoekers. Dat zijn ook redenen voor buitenlandse onderzoekers om hier te komen.
  • De belangrijkste reden om terug te komen naar Nederland zijn persoonlijke en familieomstandigheden.

In dit rapport beschrijven we de onderzoeksresultaten van de eerste enquête naar drijfveren van onderzoekers:

Veelgestelde vragen

Kennisoverdracht wordt ook wel kennisbenutting of valorisatie genoemd. We hanteren in de enquête en in dit rapport deze definitie van het ministerie van OCW:

  • Kennisoverdracht is het proces van waardecreatie uit kennis, door kennis geschikt en/of beschikbaar te maken voor economische en/of maatschappelijke benutting en te vertalen in producten, diensten, processen en nieuwe bedrijvigheid.

Het gaat bij kennisoverdracht om de economische benutting van kennis, het benutten van kennis voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en/of het bijdragen aan maatschappelijke discussies.

  • Voor de universiteiten, UMC’s en hogescholen is kennisoverdracht als taak vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
  • Voor de NWO- en KNAW-instituten is deze taak niet wettelijk vastgelegd, maar beide koepels geven kennisoverdracht wel als taak aan hun instituten mee.
  • Voor de publieke kennisorganisaties geldt dat hun missie gericht is op het zoeken van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken, het informeren van beleid en/of het ondersteunen van het bedrijfsleven. Kennisoverdracht hoort daar bij.

Enkele kenmerken van de respondenten:

  • Het totaal aantal respondenten (n) is 2.613.
  • Het aandeel vrouwen is 47%.
  • 80% woonde op haar/zijn 18e verjaardag in Nederland.
  • 64% is gepromoveerd, 28% promoveert.
  • 24% is aangesteld als promovendus.
  • 11% is hoogleraar.
  • 19% is onderzoeker op het vakgebied van gedrag & maatschappij.
  • 40% van de respondenten aan de universiteit is docent (UD) of hoofddocent (UHD).

Verder zijn alle universiteiten vertegenwoordigd, 32 van de 36 hogescholen, de UMC's en NWO- en KNAW-instituten, en 22 van de 29 publieke kennisorganisaties.

In de enquête hebben wij niet expliciet overwerk gemeten; dit was niet het doel van de enquête. Omdat overwerk een actueel thema is, hebben wij geprobeerd hierin inzicht te krijgen op basis van beschikbare data:

  1. het aantal uur dat men per week zelf zegt te werken, en
  2. de aanstelling die men heeft.

Op basis van deze twee vragen hebben wij een schatting gemaakt van het aantal uur dat men gemiddeld meer of minder werkt dan de aanstelling (hierna: ‘overwerk’).

Als eerste hebben we de fte-aanstellingen getransformeerd naar uren die men per week werkt, waarbij werd uitgegaan van een voltijdsaanstelling van 38 uur bij de universiteiten, hogescholen en de instituten van NWO en KNAW. Een fte-aanstelling van bijvoorbeeld 0,8 staat dan gelijk aan 30,4 uur. Bij de UMC’s en publieke kennisorganisaties gingen we uit van een 36-urige werkweek in voltijd.

Om te berekenen hoeveel iemand meer of minder werkt dan de aanstelling, hebben we het aantal uur dat men werkelijk werkt, gedeeld door het aantal uur volgens de aanstelling. Iemand die bijvoorbeeld 50 uur per week werkt en een aanstelling van 38 uur heeft, werkt 50/38=1,32, oftewel 32% meer.

Uitschieters

De mate waarin men overwerkt laat extreem lage en hoge waardes zien. Dat wil zeggen: er zijn onderzoekers die maar 20% van hun aanstelling werken en onderzoekers die 7x zoveel als hun aanstelling werken. Deze uitschieters komen voornamelijk voor bij aanstellingen kleiner dan 0,6 fte. Het is mogelijk dat deze onderzoekers de vragen verkeerd begrepen hebben. In de introductie van de vragenlijst staat dat ze de vragen moeten beantwoorden vanuit de onderzoeksinstelling waar ze in de praktijk het grootste deel van de tijd werkzaam zijn. Bij de vragen over de aanstelling (fte) en het aantal uur dat ze werkzaam zijn, moeten ze aanstellingen/uren aan meerdere onderzoeksinstellingen optellen. Respondenten met een aanstelling kleiner dan 0,6 fte worden daarom uitgesloten (n=209). Daarnaast worden respondenten die minder dan 76% van hun aanstelling werken uitgesloten (n=32). Het is onwaarschijnlijk dat iemand die bijvoorbeeld een aanstelling van 0,8 fte heeft, bijna een hele dag niet werkt (maar wel betaald krijgt). Er blijven dan 2.378 respondenten over.

We hebben onderzoekers gevraagd naar het aantal uur dat zij per week werken en de omvang van hun aanstelling (in fte). Op basis van deze gegevens hebben we kunnen bepalen of onderzoekers meer werken dan de uren waarvoor ze zijn aangesteld.

  • Aan universiteiten wordt gemiddeld 28% per week overgewerkt.
  • Aan UMC's wordt gem. 34% per week overgewerkt.
  • Aan publieke kennisorganisaties wordt gem. 19% per week overgewerkt.
  • Aan de NWO- of KNAW-instituten wordt gem. 22% per week overgewerkt.
  • Aan hogescholen wordt gem. 33% per week overgewerkt.

Onderzoekers werken gemiddeld ruim een kwart van hun aanstelling over.

  • Bij de organisaties met een duidelijke onderwijstaak (universiteiten, UMC’s en hogescholen) wordt gemiddeld het meest overgewerkt. Bij UMC’s werkt 44% van de onderzoekers meer dan een derde van hun aanstelling over, wat bij een voltijd aanstelling neerkomt op 12 extra uren per week.
  • Op de universiteit verschilt het overwerk per functie. Over het algemeen geldt: hoe hoger de functie, hoe meer overwerk. Zo werkt een hoogleraar gemiddeld ruim 45% over, en een promovendus 19%. UHD’s en UD’s werken circa 29% van hun aanstelling over. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn klein. Mannen werken gemiddeld iets meer over dan vrouwen: 30% overwerk versus 24%. Deze verschillen zijn het grootst bij de promovendi.
  • Universitaire onderzoekers met een vaste aanstelling werken gemiddeld meer over dan onderzoekers met een tijdelijke aanstelling (32% overwerk versus 21%). Dit verschil is nog groter bij onderzoekers aan UMC’s. Daar werken onderzoekers met een vaste aanstelling gemiddeld 44% van hun aanstelling over, tegenover 26% overwerk bij onderzoekers met een tijdelijk dienstverband.

 

Voor universiteiten hebben we gekeken of er verschillen zijn tussen de tijdsbesteding van mannelijke onderzoekers en die van vrouwelijke onderzoekers. Wat opviel:

  • 51% van de vrouwen besteedt meer tot veel meer tijd aan onderwijs dan afgesproken, tegenover 39% van de mannen. Dit is vooral het geval bij postdocs/onderzoekers en promovendi. Zo besteedt 47% van de vrouwelijke postdocs/onderzoekers meer tot veel meer tijd dan afgesproken aan onderwijs, bij de mannen is dit 33%.
  • 53% van de vrouwen geeft aan minder tot veel minder tijd te besteden aan onderzoek dan afgesproken, tegenover 46% van de mannen. Dat verschil is het grootste bij de hoogleraren. 76% van de vrouwelijke hoogleraren zegt dat zij minder tot veel minder tijd dan afgesproken kunnen besteden aan onderzoek. Bij de mannen is dit 50%.
  • Vrouwen zijn vaker ontevreden dan mannen over de tijd die ze kunnen besteden aan onderwijs (29% tegenover 19%). Dit verschil is het grootst bij de UD’s en hoogleraren. 46% Van de vrouwelijke UD’s is ontevreden tot heel ontevreden over de tijd die ze kunnen besteden aan onderwijs. Bij hun mannelijke collega’s is dat 30%. Van de vrouwelijke hoogleraren is 28% ontevreden tot heel ontevreden over de onderwijstijd; bij hun mannelijke collega’s is dat 14%.
  • 72% van de vrouwelijke UD’s is ontevreden tot heel ontevreden over de tijd die ze aan onderzoek kunnen besteden, tegenover 57% van hun mannelijke collega’s.