calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Onderzoeksinfrastructuur voor materialen in Nederland

Rapport
26 maart 2020
Knelpunten en oplossingen in beeld naar aanleiding van ADEM-rondetafelbijeenkomst
Innovatie R&D Materiaalonderzoek

(c) Shutterstock

Image
Onderzoeksinfrastructuur voor materialen in Nederland - Rathenau Instituut
Het Rathenau instituut heeft de knelpunten en oplossingen in beeld gebracht rond de infrastructuur voor materiaalonderzoek in Nederland. De materiaalwetenschappers missen geld voor bemensing, onderhoud en vernieuwing van hun infrastructuur. Ook is er behoefte aan coördinatie.

Downloads

Downloads

Samenvatting

Het Rathenau Instituut is benaderd door het ADEM-programma om op basis van een workshop een analyse te maken van de onderzoeksinfrastructuur op het gebied van materialenonderzoek in Nederland. In de afgelopen tien jaar heeft het Advanced Dutch Energy Materials (ADEM) programma een bijdrage geleverd aan het versterken van de onderzoeksinfrastructuur voor het materialenonderzoek, specifiek gericht op energiematerialen. De materialenonderzoeksinfrastructuur in Nederland kent een aantal uitdagingen en knelpunten.

De onderliggende vraag daarbij is op welke manier onderzoeksinfrastructuur georganiseerd en gefinancierd kan worden in samenhang met een adequate bemensing. In dit rapport worden deze knelpunten benoemd en enkele oplossingsrichtingen geschetst.

Wat verstaan we onder ‘onderzoeksinfrastructuren’
Grootschalige wetenschappelijke infrastructuren zijn faciliteiten, hulpbronnen en diensten waarvan de onderzoeksgemeenschap gebruikmaakt om op haar gebied onderzoek te verrichten en innovatie te bevorderen. Waar relevant kan de infrastructuur ook voor andere dan onderzoeksdoelen worden aangewend, bijvoorbeeld voor onderwijs of voor openbare dienstverlening. Het betreft onder meer belangrijke wetenschappelijke apparatuur of verzamelingen van instrumenten; op kennis gebaseerde hulpbronnen zoals verzamelingen, archieven, collecties of wetenschappelijke gegevens; e-infrastructuren zoals (gekoppelde) databestanden, en computersystemen en communicatienetwerken; en elke andere unieke infrastructuur die van wezenlijk belang is om excellentie in onderzoek en innovatie te bereiken. Het kan hierbij gaan om infrastructuren die zich op één locatie bevinden, of virtuele dan wel gedistribueerde infrastructuren (in Nederland of daarbuiten).’ (NWO, 2016)

Dit rapport focust op de materialenonderzoeksinfrastructuur en met name op apparaten waarmee de structuur en de fysisch-chemische eigenschappen van materialen onderzocht kunnen worden.

We maken onderscheid tussen verschillende soorten infrastructuur:

  • Basisfaciliteiten (bijvoorbeeld röntgendiffractie, NMR, SEM) die op vrijwel elke universiteit aanwezig zijn en tot 1 miljoen euro kosten.
  • De gespecialiseerde nationale infrastructuur, (zoals voor vastestof-NMR, HR-TEM, RBS, ARPES), die slechts op één of enkele plaatsen aanwezig is, die 1-5 miljoen euro kost en expliciet een nationale functie heeft.
  • De zeer kapitaalintensieve en gespecialiseerde infrastructuur die op specifieke plekken in Europa en de rest van de wereld beschikbaar is.

Twee centrale knelpunten
Om de knelpunten en oplossingsrichtingen boven tafel te krijgen, organiseerde ADEM een workshop met deelnemers vanuit het ADEM-programma en het bredere veld van materialenonderzoek. De bijdrage van het Rathenau Instituut bestond uit het verzamelen en uitdiepen van de resultaten. Dit rapport geeft weer hoe betrokkenen uit het veld van materialenonderzoek aankijken tegen de materialen-onderzoeksinfrastructuur in Nederland en welke verbetermogelijkheden zij zien. Deelnemers benoemen twee centrale problemen.

Ten eerste het ontbreken van financiering voor de bemensing, het onderhoud en de update van infrastructuur. Zowel de eerste als tweede geldstroom van universiteiten bieden (te) weinig mogelijkheden om onderzoeksinfrastructuur adequaat te bemensen. Onderzoeksfinanciers verdelen wel middelen voor de aanschaf van nieuwe apparatuur, maar ze financieren niet of nauwelijks onderhoudskosten en kosten voor updaten van apparatuur. Het resultaat is dat deze vaak niet over de gehele levensduur gedekt zijn.

Ten tweede wijzen de deelnemers aan de workshop op het gebrek aan coördinatie binnen de onderzoeksgemeenschap en de financiers. Zo hebben materialen-onderzoekers slechts een beperkt overzicht van bestaande infrastructuur. Het gevolg is dat materialenonderzoekers daardoor niet optimaal gebruikmaken van elkaars faciliteiten, hoewel formeel vrijwel alle onderzoeksinfrastructuur open toegankelijk is. Bovendien ontbreekt het aan ondersteuning wanneer zij dit wel proberen te realiseren. De materialengemeenschap is dermate breed en versnipperd, dat er moeilijk overeenstemming wordt gevonden over de behoeften en prioriteiten. Mede daardoor is er geen gezamenlijke strategische visie op de behoefte aan investeringen in, en gebruik van, nieuwe infrastructuur. Dat maakt het voor financiers ook moeilijk te bepalen waar investeringen nodig en profijtelijk zijn.

Oplossingsrichtingen
Ten eerste benadrukken de aanwezige onderzoekers het belang van communityvorming en het versterken en verbeteren van de eigen netwerken. Zij zien de vorming van MaterialenNL dan ook als een veelbelovend initiatief om de gemeenschap te versterken en te werken aan de zichtbaarheid van de materialen-sector als een onderscheidend, sterk Nederlands onderzoeksdomein.

Ten tweede zien de deelnemers een noodzaak om een nationale, gedeelde basisinfrastructuur op te zetten die wordt ondersteund door nationale servicecentra. Dit zorgt voor wederzijdse kostendeling, efficiënter gebruik van apparatuur en het zichtbaar maken van wat er al aanwezig is en bij wie men daarvoor terecht kan. Dit kan primair worden ondergebracht bij de universiteiten, maar ook organisaties zoals AMOLF en/of ECN-TNO kunnen daar een rol in spelen. Het belangrijkste is dat onderzoeksfinanciers aandacht krijgen voor deze taak en bijbehorende financiering organiseren.

Ten derde is het noodzakelijk dat universiteiten strategischer omgaan met het ondersteunend wetenschappelijk personeel. Een eigen functieprofiel voor deze medewerkers kan daarbij helpen, maar ook het vormen van een eigen community en het aanbieden van training en professionalisering.

Ten vierde constateerden de deelnemers dat de onderzoeksinfrastructuur gebaat is bij langetermijnvisie en langetermijnfinanciering waarbij deze zowel kan worden ingezet voor specifieke projecten, als voor kortdurend gebruik binnen lopende projecten en onderzoekslijnen.

Ten vijfde pleiten de deelnemers ervoor om bemensing en onderhoud van apparatuur vanaf de start mee te wegen en mee te financieren bij investerings-beslissingen. Hiermee wordt voorkomen dat dure apparaten worden aangeschaft die na een periode van vier jaar in onbruik raken.

Een laatste oplossingsrichting van de deelnemers is dat voorstellen voor de financiering van infrastructuren breder beoordeeld worden. Bijvoorbeeld door te kijken naar het aantal gebruikers, de langetermijnduurzaamheid van de investering, de toegankelijkheid voor onderzoekers en de industrie, en de relevantie van het onderzoek voor bedrijfsleven en maatschappij. Kortom, dat er bij de beoordeling een meer gebalanceerde weging van verschillende aspecten plaatsvindt.

Samengevat: het is nodig om een gedeelde brede én diepe roadmap te ontwikkelen waarin de gemeenschap uiteenzet op welk niveau welke instrumenten en apparaten benodigd zijn, en hoe deze gefinancierd kunnen worden.