calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Ontwikkeling derde geldstroom en beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek

Rapport
17 december 2020
Een data- en literatuuronderzoek ter beantwoording van de motie-Westerveld
Wetenschap in cijfers Hoger onderwijs financiering

Foto: Bart van Overbeeke/ANP

Image
Onderzoekers aan het werk in een laboratorium van de TU Eindhoven
Tijdens een plenair debat in de Tweede Kamer over de opzet van de toereikendheid van het macrobudget voor het mbo, ho en onderzoek in januari, is een motie aangenomen waarin verzocht wordt om ‘onafhankelijk onderzoek te laten verrichten naar de beïnvloeding van de derde geldstroom op wetenschappelijk onderzoek én een historisch overzicht betreffende de omvang van de derde geldstroom op te stellen’.Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft het Rathenau Instituut gevraagd te ondersteunen bij de uitvoering van deze motie. Dit rapport is daarvan het resultaat.

Downloads

Downloads

Samenvatting

Voor dit rapport is geen nieuwe enquête of data-uitvraag uitgezet, maar zijn bestaande gegevens en inzichten gebundeld.

Dit rapport bestaat uit drie delen. In het eerste deel maken we de voornaamste verschillen en overeenkomsten inzichtelijk tussen de derde, tweede en eerste geldstroom. We laten zien hoe de omvang van de derde geldstroom zich de laatste jaren heeft ontwikkeld. Daarbij kijken we ook hoe binnen die derde geldstroom het aandeel van de verschillende soorten financiers zich ontwikkelde. We kijken ook naar de verschillen in de derde geldstroom per universiteit en per wetenschapsgebied. 

In het tweede en derde deel van dit rapport, wordt een overzicht gegeven van de uitkomsten van literatuuronderzoek naar beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek door financiers van de derde geldstroom. De focus ligt hierbij op wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd aan universiteiten. 

In het tweede deel gaan we in op de vormen van ongewenste beïnvloeding, hoe vaak ongewenste beïnvloeding in Nederland voorkomt, hoe ongewenste beïnvloeding voorkomen kan worden en mogelijke gevolgen van ongewenste beïnvloeding voor het vertrouwen in de wetenschap. 

In het derde deel gaan we per financieringsbron nader in op de risico’s op ongewenste beïnvloeding. Voor de volledigheid hebben we hier ook gekeken naar andere mogelijkheden voor ongewenste beïnvloeding die zich niet beperken tot een specifieke geldstroom.

Conclusie

De derde geldstroom en andere geldstromen

De derde geldstroom aan de universiteiten bestaat uit een combinatie van contractonderzoek in opdracht van verschillende partijen in de private en publieke sector, en projectsubsidies van de Europese Commissie. De derde geldstroom verschilt van de lumpsumfinanciering van de rijksoverheid en de collegegelden (eerste geldstroom), omdat de universiteiten als ontvangende instellingen beperkter zijn in hun autonomie over de besteding ervan. De tweede geldstroom omvat alleen financiering van de rijksoverheid in de vorm van projectsubsidies, waarvoor onderzoekers subsidieaanvragen indienen in competitie met andere onderzoekers.

Het belang van de derde geldstroom voor universiteiten is toegenomen

De derde geldstroom is sinds 2008 belangrijker geworden voor de universiteiten. In nominale bedragen is de derde geldstroom tussen 2008 en 2015 sterker toegenomen dan de totale inkomsten van de universiteiten. Daardoor is het aandeel van de derde geldstroom in de totale financiering, en in de financiering besteed aan onderzoek, gestegen: van 14,3% naar 16,2% in 2018. Sinds 2015 is het aandeel van de derde geldstroom iets gedaald, door een stabilisatie van de derde geldstroom en een verdere stijging van de totale financiering. In 2018 zijn de internationale organisaties de belangrijkste financiers van de derde geldstroom, gevolgd door bedrijven en nationale overheden en overige non-profitorganisaties. De toename sinds 2008 in het aandeel derdegeldstroomfinanciering komt vooral door de groei vanuit internationale organisaties. Binnen de derde geldstroom stegen ook de financiering uit onderzoeksopdrachten van bedrijven en van de overheid meer dan de totale derde geldstroom. Dat gold niet voor de opdrachten van private non-profitorganisaties. 

Grote verschillen tussen universiteiten en wetenschapsgebieden

Het percentage derde geldstroom verschilt sterk per universiteit en wetenschapsgebied. Bij de grote universiteiten varieert het percentage derde geldstroom ten opzichte van de totale inkomsten tussen 22% (TU Eindhoven) en 5% (Universiteit van Tilburg). De derde geldstroom is in aandeel het grootst bij de wetenschapsgebieden natuur, techniek, gezondheid en landbouw. De omvang van de derde geldstroom voor het praktijkgericht onderzoek aan de hogescholen is zeer beperkt in vergelijking met de derde geldstroom voor het onderzoek aan de universiteiten.

Derde geldstroom kan leiden tot gewenste en ongewenste beïnvloeding

De derde geldstroom biedt de mogelijkheid om wetenschappelijk onderzoek goed aan te laten sluiten bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie te stimuleren. Beïnvloeding is dus niet per definitie slecht en kan juist wenselijk zijn voor de maatschappelijke relevantie en toepassing van wetenschappelijk onderzoek. Daarbij is het enerzijds belangrijk dat het onderzoek de vraag van de opdrachtgever beantwoordt, en daarvoor kan het nodig zijn dat opdrachtgevers en wetenschappers in nauw contact staan. Anderzijds is afstand van de opdrachtgever tot het onderzoek van belang omwille van de betrouwbaarheid en onafhankelijkheid van het onderzoek. Daarbij komt dat de grens tussen gewenste en ongewenste beïnvloeding niet altijd even scherp te trekken is, omdat verschillende partijen andere wereldbeelden hebben.

Over de omvang van ongewenste beïnvloeding bestaan alleen indicaties

Ongewenste beïnvloeding kent vele vormen. In elke stap van de onderzoekscyclus is er een risico op ongewenste beïnvloeding. 26% van de wetenschappers geeft aan wel eens ongewenste invloed van een opdracht- of subsidiegever te hebben ervaren. Deze ongewenste invloed kwam het vaakst vanuit de overheid (51%) en het bedrijfsleven (47%), gevolgd door subsidie-organisaties, zoals NWO en de EU (21%) en maatschappelijke organisaties (19%). Deze cijfers geven een globaal beeld. Er zijn geen cijfers bekend over hoe vaak ongewenste beïnvloeding per jaar voorkomt en of dit met een ander perspectief ook als ongewenst bestempeld zou worden. 

Er zijn mogelijkheden om ongewenste beïnvloeding te voorkomen

Er zijn in Nederland verschillende kaders, regelingen en gedragscodes om ongewenste beïnvloeding te voorkomen. Niet alleen de onderzoeker is verantwoordelijk om ongewenste beïnvloeding te voorkomen. Ook instellingen zijn verantwoordelijk en moeten goede afwegingen maken over het derdegeldstroomonderzoek. Instellingen zouden daarvoor een strategische visie kunnen ontwikkelen over samenwerking met externe partijen, zodat op basis daarvan weloverwogen afwegingen gemaakt kunnen worden en duidelijk en transparant is hoe keuzes gemaakt worden. Daarnaast gaan er stemmen op om voor alle financiers van onderzoek een gedragscode op te stellen. Naast deze ‘harde’ maatregelen is het ook belangrijk aandacht te hebben voor ‘zachte’ borging die tot uitdrukking komt in het gedrag. Een overzicht van de ‘harde’ en ‘zachte’ maatregelen die rijkskennisinstellingen gebruiken om onafhankelijkheid en (wetenschappelijke) integriteit te regelen en waarborgen, kunnen een interessante inspiratiebron zijn voor de universiteiten voor het omgaan met de overheid (en andere partijen) als opdrachtgever.  

Ongewenste beïnvloeding vanuit de overheid

Zo’n 13% van bevraagde wetenschappers aan universiteiten geeft aan weleens ongewenste invloed te hebben ervaren vanuit de overheid. Het is niet te zeggen hoe vaak ongewenste beïnvloeding door de overheid per jaar voorkomt, of het toe- of afneemt en of dit met een ander perspectief ook als ongewenst bestempeld zou worden. Wel wordt er steeds meer gedaan om ongewenste beïnvloeding vanuit de overheid te voorkomen. Dit blijkt uit de aanpassingen in verschillende belangrijke documenten, zoals de Gedragscode Integriteit Rijk en de standaardvoorwaarden voor onderzoekscontracten van de Rijksoverheid.

Ongewenste beïnvloeding door internationale organisaties

Het grootste deel van de derde geldstroom afkomstig van internationale organisaties komt uit de Europese kaderprogramma’s. Zo’n 5% van de bevraagde wetenschappers aan universiteiten geeft aan wel eens ongewenste beïnvloeding te hebben ervaren vanuit een subsidieorganisatie. Het is niet duidelijk of, en zo ja hoe vaak, het Europese kaderprogramma hierbij genoemd is. Duidelijk is wel dat sommige wetenschappers wel eens ongewenste beïnvloeding vanuit subsidieorganisaties ervaren hebben. Bij Europese subsidieprojecten kan beïnvloeding komen vanuit de subsidieorganisatie zelf, maar ook vanuit partijen waarmee samengewerkt wordt in het project. Zo wordt in Europese subsidieprojecten steeds vaker gevraagd om samenwerking met bedrijven. Verder is het van belang te noemen dat mogelijk een deel van de financiering van internationale organisaties vanuit andere partijen dan het Europese kaderprogramma komt, omdat de (geo)politieke beïnvloeding vanuit het buitenland steeds meer aandacht krijgt. 

Ongewenste beïnvloeding door bedrijven

Zo’n 12% van de wetenschappers aan universiteiten geeft aan wel eens ongewenste beïnvloeding vanuit bedrijven te hebben ervaren. Het is niet te zeggen hoe vaak per jaar ongewenste beïnvloeding door bedrijven voorkomt, of het toe- of afneemt, en of dit met een ander perspectief ook als ongewenst bestempeld zou worden. Internationaal vergeleken wordt een relatief groot deel van de onderzoeksuitgaven van hogeronderwijsinstellingen in Nederland privaat gefinancierd. Mogelijk is dit mede te danken aan de decennialange stimulering van publiek-private samenwerkingen in Nederland. De belangen van wetenschappers en bedrijven komen lang niet altijd overeen. Het is daarom van belang goed oog te houden op de verschillen in belangen en welke problemen dit mogelijk kan veroorzaken.

Andere mogelijke vormen van beïnvloeding door bedrijven

Naast de financiering van onderzoeksopdrachten via de derde geldstroom zijn er nog andere manieren waarop bedrijven (en private non-profitorganisaties) nauwer betrokken kunnen zijn en invloed kunnen hebben op wetenschappelijk onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn publiek-private samenwerking (PPS), strategische partnerschappen, en de financiering van bijzondere leerstoelen. PPS wordt vooral bij de projectsubsidies van NWO (tweede geldstroom) en de Europese Commissie (derde geldstroom) in toenemende mate gevraagd. Een specifieke vorm van PPS zijn de strategische partnerschappen waarin publieke en private partners langdurig samenwerken aan grootschalige onderzoeksprogramma’s. Als laatste noemen we de bijzonder hoogleraren die gefinancierd worden door bedrijven. Er bestaan daarbij zorgen over de beïnvloeding van het onderwijs en de onafhankelijkheid van het onderzoek.