NOTA en Gerhart Rathenau
Als toenmalige minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap stelde Wim Deetman in 1986 de Nederlandse Organisatie voor Technologisch Aspectenonderzoek (NOTA) in. In 1994 kreeg het instituut een andere naam: het Rathenau Instituut. De naam verwijst naar Gerhart Rathenau, die als hoogleraar natuurkunde in Amsterdam en oud-directeur van het Natuurkundig Lab (Natlab) van Philips in Eindhoven werkzaam was geweest. Onder zijn leiding had de Commissie Rathenau onderzoek gedaan naar de maatschappelijke gevolgen van de micro-elektronica en de computerchip. De commissie publiceerde hier in 1979 een rapport over dat grote impact had. De bevindingen en adviezen uit het rapport maakten de weg vrij voor nieuwe informatietechnologie in de Nederlandse samenleving.
Naamsverandering
Waarom kreeg het instituut destijds precies een nieuwe naam? Josee van Eijndhoven was tussen 1991-2001 directeur van het instituut. Ze vertelt dat zij het initiatief nam voor de naamsverandering.
‘Ik herinner me hoe ik een keer iets in een rapport las over 'de Nota'. Het kwam op mij verwarrend over, omdat het woord nota ook een andere betekenis heeft. Ik vroeg daarop aan mensen in mijn omgeving, waaronder mijn man, wat een geschikte naam voor het instituut zou kunnen zijn. Gerhart Rathenau had technologisch aspectenonderzoek uitgevoerd, dat veel invloed had gehad en zeer werd gewaardeerd. Zijn inspanningen waren in lijn met de doelstellingen van het instituut, namelijk het onderzoeken van de impact van wetenschap, innovatie en technologie op de maatschappij.’
Was de keuze vervolgens snel gemaakt?
‘Nee, een socioloog uit Utrecht merkte tijdens een gesprek over de naamswijziging op dat Rathenau een Duitse naam was. Het leek hem daarom verstandig om de geschiedenis eerst nader te onderzoeken. Toen bleek dat de naam Rathenau niet in verband stond met het nazisme, besloot ik definitief om de naam te wijzigen.’
U hebt het Rathenau Instituut tien jaar geleid. Hoe kijkt u terug op die periode?
‘Met plezier, hoewel de begintijd ook moeilijker was dan ik had gedacht. Als directeur moest ik orde op zaken stellen na een rommelige periode. Acht van de tien jaar heb ik de functie gecombineerd met een dag in de week hoogleraarschap aan de Universiteit van Utrecht. Daar was ik betrokken bij een groot onderzoeksproject met verschillende universiteiten, waaronder de Harvard University.’
Waar bent u na uw periode bij het Rathenau Instituut werkzaam geweest?
‘Toen ik het Rathenau Instituut verliet, was ik 54 jaar. Ik wilde heel bewust niet tot aan mijn pensioen blijven. Anders zou mijn naam gelijk staan aan die van het Rathenau Instituut, en dat leek me niet goed. Ik werd voorzitter van het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit.’
Inmiddels bent u al geruime tijd met pensioen, maar nog altijd zeer actief.
‘Dat klopt, hoewel ik mijn activiteiten wel steeds verder afbouw. Ik ben verbonden aan DRIFT. En ik zet mij in voor meerdere stichtingen en besturen. Ik zeg altijd: ik ben als scheikundige begonnen, en als bestuurder geëindigd!’