calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Genome editing bij planten en gewassen

Rapport
15 januari 2019
Naar een modern biotechnologiebeleid met oog voor verschil in risico’s en bredere afwegingen
Biotechnologie Genetisch gemodificeerde gewassen
Image
Genome editing bij planten en gewassen
Hoe kan een gemoderniseerd biotechnologiebeleid voor planten en gewassen eruitzien? Hoe kan dat rekening houden met een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie? En hoe kan het ten goede komen aan de samenleving? Daarover gaat dit rapport. We beogen hiermee een bijdrage te leveren aan het actuele debat over dit onderwerp.

Downloads

Downloads

Samenvatting

In 2015 riep het vooraanstaande tijdschrift Science de CRISPR-Cas9 technologie uit tot doorbraak van het jaar. Hoewel het sinds de jaren ‘70 al mogelijk is om het erfelijke materiaal van organismen te veranderen, werd het pas met de ontdekking van CRISPR-Cas9 gemakkelijker, goedkoper en sneller. Dit heeft niet alleen voor een revolutie in het lab gezorgd, maar ook voor een nieuwe impuls in het debat over de huidige regulering van de biotechnologie.

Debat over Europese regels

Het Rathenau Instituut onderzocht wat de betekenis is van genome-editingtechnologieën voor het debat en de regulering van biotechnologie bij planten en gewassen in Europa. Het debat rond genome editing bij planten en gewassen richtte zich tot nu toe voornamelijk op de EU-regels.

Met de nieuwe genome-editingtechnologieën is het mogelijk om in het lab gericht kleine veranderingen in te brengen aan het genoom, waarbij niet altijd nieuwe DNA-fragmenten (‘vreemd DNA’) in het eindproduct zitten. Dit laatste heeft geleid tot een debat over de vraag of de Europese ggo-regelgeving wel van toepassing is op deze en andere nieuwe teelttechnieken. Deze regelgeving was eerder gemaakt met het oog op de veiligheid van mens en milieu, aangezien genetische modificatietechnieken organismen in het milieu brengen met nieuwe eigenschappen.

Met de opkomst van CRISPR-Cas9 stellen bedrijven in de agrochemie en plantenveredeling als ook onderzoeksinstituten, dat de risico’s van deze nieuwe technieken kleiner kunnen zijn dan van klassieke mutagenesetechnieken. Omdat deze laatste worden vrijgesteld van de ggo-richtlijn zouden de nieuwe genome- editingtechnieken ook tot de vrijstelling moeten behoren.

Daartegenover staan onder andere ngo’s en de biologische sector, die stellen dat we nog niet kunnen oordelen over de langetermijn veiligheid van planten en gewassen die met deze nieuwe genome-editingtechnieken zijn gemodificeerd voor mens en milieu.

Juridische duidelijkheid over EU-regels

Inmiddels heeft het Europese Hof van Justitie in juli 2018 bepaald, dat alleen mutagenesetechnieken die hun veiligheid op lange termijn bewezen hebben tot de vrijstelling van de ggo-richtlijn behoren. Hiermee is er juridisch duidelijkheid over de kwestie: alle producten van genome-editingtechnieken vallen onder de ggo-richtlijn en niet onder de vrijstelling van de richtlijn (ongeacht of er vreemd DNA in het eindproduct zit of niet).

Daarmee zijn de uitdagingen die ten grondslag lagen aan het debat echter niet opgelost. Noch wat betreft veiligheid, noch wat betreft bredere afwegingen op het gebied van innovatie, eerlijke handel, maatschappelijke waarden en ethische aspecten. De Europese Commissie is aan zet.

Verschillende beleidsopties zijn mogelijk

Twee beleidsopties voor de EU domineren, ook na de uitspraak van het Hof, het debat over genome editing bij planten en gewassen:

  • de ene optie laat de ggo-richtlijn onveranderd;
  • de andere optie kiest ervoor om toepassingen van genome editing waarbij er geen vreemd DNA meer in het product zit, vrij te stellen van de ggo-richtlijn.

In dit rapport bespreken we de maatschappelijke betekenis en de beleidsmatige uitdagingen van deze verschillende opties.

In een derde, in het debat minder zichtbare, beleidsoptie is er plaats voor een meer gedifferentieerd beleid, waarin beide opties zijn verenigd.

Een nieuwe richting voor een modern biotechnologiebeleid

Deze nieuwe optie vraagt nieuwe regelgeving, waarbij toepassingen individueel worden beoordeeld op veiligheid (bijvoorbeeld gebaseerd op het niveau van genetische veranderingen, de gebruikte technieken, eigenschappen van het eindproduct en hun complexiteit) én op hun maatschappelijk nut.

Rekening houdend met de uitspraak van het Europese Hof, geven we hier dus een nieuwe richting aan voor een modern biotechnologiebeleid: een gedifferentieerde aanpak, waarbij oog is voor verschil in risico en bredere maatschappelijke aspecten worden meegewogen.

De ruimte die nodig is om deze bredere aspecten mee te laten wegen, is een aantal jaren geleden al gecreëerd door een wijziging in de Europese ggo-richtlijn. Deze aanpassing van de richtlijn in 2015 geeft individuele lidstaten het recht om de teelt van gg-gewassen te verbieden (of toe te laten) op grond van maatschappelijke, culturele en ethische aspecten.

Conclusie

Regulering van het genetisch veranderen van planten en gewassen is al langere tijd maatschappelijk controversieel. Ook het debat over nieuwe technieken, zoals CRISPR-Cas9, dreigt te verzanden in de veronderstelde tegenstelling tussen veiligheid en innovatie. In het rapport Genome editing bij planten en gewassen laat het Rathenau Instituut zien dat beide aspecten een plek kunnen krijgen in het debat. Een meer gedifferentieerd beleid waarbij maatschappelijke en ethische aspecten een adequate plek krijgen, faciliteert verantwoorde besluitvorming over de positie van biotechnologie in de samenleving. Noorwegen laat zien dat dit mogelijk is.

Aanbevelingen

Het Rathenau Instituut ziet de ontwikkeling van biotechnologiebeleid voor planten en gewassen waarbij onderscheid wordt gemaakt in risicobeoordeling, als gewenst. Zo’n gedifferentieerde aanpak bestaat al jaren voor het werken met ggo’s in afgesloten ruimten, zoals in laboratoria en kassen.

Een dergelijke aanpak sluit aan bij het belang van veiligheid, alsmede de behoefte om (maatschappelijk verantwoorde) innovatie te stimuleren. De striktheid en snelheid van de risicobeoordelingsprocedure hangen af van de veronderstelde risico’s. Inschatting van de risico’s is gebaseerd op de gebruikte techniek, en het (veilig) gebruik ervan in de praktijk. Bovendien dient bij de toelating van planten en gewassen systematisch aandacht te zijn voor de wenselijkheid van ggo’s en hun bijdrage aan maatschappelijke uitdagingen, alsmede de zorgen van burgers over grootschalig landverbruik en het centreren van macht bij grote, mondiaal opererende bedrijven in de agrochemie en plantenveredeling, en de sociaaleconomische positie van boeren.

Daarbij is het wenselijk dat wordt onderzocht hoe een breder afwegingskader voor de toelating van gg-teelt kan aansluiten bij een gedifferentieerd risicobeoordelingsproces. Een voorbeeld van zo’n beleid kan worden gevonden in Noorwegen.

Noorwegen

Noorwegen maakt al decennia een integrale afweging tussen risico’s en maatschappelijke waarden, en wil dit beleid nu aanpassen met een differentiatie in risicobeoordeling. Onlangs is hiervoor een publieksconsultatie gehouden.

In het voorstel van Noorwegen zijn drie verschillende procedures om risico’s te beoordelen: de huidige standaard risicobeoordeling, een versnelde procedure en een kennisgevingsprocedure. Welke procedure er wordt doorlopen, hangt af van de aangebrachte genetische verandering. Nieuwe genome-editingtechnieken kunnen immers het DNA van een gewas op verschillende manieren veranderen, bijvoorbeeld door meerdere genen toe te voegen (zowel soorteigen als soortvreemde genen), maar ook door één enkele letter van het DNA te veranderen.

De verwachte risico’s verschillen bij deze toepassingen. Maar de risicobeoordelingsprocedure is ook afhankelijk van een drietal bredere afwegingen: het maatschappelijke nut, duurzaamheid en ethische aspecten. Op deze manier kan bijvoorbeeld het maatschappelijk nut van een nieuw landbouwgewas de risicobeoordelingsprocedure positief beïnvloeden. Een alternatief is parallel de risico’s en bredere aspecten beoordelen.