Veelgestelde vragen
Onderzoek met embryo’s kan wetenschappelijke vooruitgang brengen, bijvoorbeeld voor de ontwikkeling van bepaalde vruchtbaarheidstechnieken of behandelingen tegen (erfelijke) ziektes. Voor specifieke wetenschappelijke doeleinden willen sommige onderzoekers dat het mogelijk wordt om in het laboratorium embryo’s speciaal te laten ontstaan uit een eicel en zaadcel van donoren. Bijvoorbeeld om te onderzoeken in welke kweekvloeistof embryo’s in het lab het beste kunnen groeien. Deze kennis kan bijdragen om ivf-behandelingen te verbeteren. Ook kan er zo onderzoek gedaan worden naar een aantal nieuwe voortplantingstechnieken die medisch van waarde kunnen zijn, maar tegelijkertijd controversieel en dus onderwerp van veel discussie. Hieronder vallen celkerntransplantatie (waarmee bijvoorbeeld erfelijke mitochondriële aandoeningen voorkomen kunnen worden), kiembaanmodificatie (het blijvend aanpassen van erfelijk DNA tot in volgende generaties), in vitro maturatie (IVM, waarbij embryo’s tot stand worden gebracht met geslachtscellen die buiten het menselijk lichaam zijn uitgerijpt) of in vitro gametogenese (IVG, het tot stand brengen van embryo’s met vanuit lichaamscellen ontwikkelde geslachtscellen).
De Nederlandse Embryowet staat het toe om onder strenge voorwaarden de embryo’s die overblijven na ivf-behandelingen (‘restembryo’s’) te gebruiken voor onderzoek, maar ze mogen zich niet langer dan 14 dagen ontwikkelen. De restembryo’s zijn wel al een aantal dagen oud bij aanvang van het onderzoek en dus kan de vroegste ontwikkelingsfase niet worden onderzocht. Het laten plaatsvinden van een bevruchting in een laboratorium voor onderzoek, en niet met het doel om een zwangerschap tot stand te brengen, is in Nederland en veel andere landen niet toegestaan. Dit directe verbod in de Embryowet functioneert als een indirect verbod op verder onderzoek naar het verbeteren van bestaande voortplantingstechnieken zoals ivf. Dit geldt ook voor onderzoek naar een aantal nieuwe voortplantingstechnieken die medisch van waarde kunnen zijn, maar tegelijkertijd controversieel en dus onderwerp van veel discussie. Zie de vraag ‘Waarom wordt er onderzoek met embryo’s gedaan?’
Onderzoek met embryo’s is een ethisch gevoelig onderwerp. Enerzijds kan zulk onderzoek leiden tot belangrijke wetenschappelijke inzichten en medische vooruitgang. Maar anderzijds zien de meeste mensen een embryo als (beginnend) menselijk leven dat respect en bescherming verdient. Nederlanders verschillen in hoeveel waarde ze aan beide argumenten hechten.
Door onderzoek met restembryo’s wel toe te staan, maar het speciaal voor onderzoek tot stand brengen van embryo’s niet, probeert de Embryowet een balans te vinden tussen de medisch-wetenschappelijke belangen van embryo-onderzoek en de beschermwaardigheid van embryo’s.
Wel is er destijds gekozen voor een tijdelijk verbod op het speciaal tot stand brengen van embryo’s. Dit houdt in dat het verbod hierop kan worden opgeheven, bijvoorbeeld als het draagvlak hiervoor toeneemt in de Nederlandse samenleving, als de positie van andere landen verandert, of wanneer er sprake is van belangrijke medisch-wetenschappelijke ontwikkelingen.
In het huidige regeerakkoord werd afgesproken dat de meningen van burgers meegewogen moeten worden in besluitvorming over mogelijke opheffing van dit verbod in de toekomst. Het speciaal tot stand brengen van embryo’s is een ethisch beladen kwestie die de hele samenleving aangaat. Maar tot nu toe is vooral de mening van experts vertegenwoordigd in het maatschappelijke debat.
Ons onderzoek biedt inzicht in de houding van Nederlanders, en welke argumenten voor hen belangrijk zijn. Het onderzoek past binnen de opdracht van het Rathenau instituut om het politieke en maatschappelijke gesprek te ondersteunen en daarbij recht te doen aan de verscheidenheid aan perspectieven binnen de samenleving. Dit onderzoek vormt onderdeel van de onderzoekslijn van het Rathenau Instituut over ‘maakbare levens’, waarin we onderzoeken hoe de samenleving om wil gaan met mogelijke biotechnologische en geneeskundige verbeteringen in ons leven.
Met als centrale vraag ‘Wat zijn de meningen van Nederlanders over allerlei aspecten van het gebruik van embryo’s voor medisch-wetenschappelijk onderzoek en wat zijn daarbij de onderliggende argumenten?’ liet het Rathenau Instituut in oktober 2019 een kwantitatief onderzoek uitvoeren onder een steekproef van 1.037 Nederlanders. De steekproef was representatief voor de Nederlandse bevolking wat betreft leeftijd, geslacht, opleiding, grootte van huishouden en regio. Deelnemers vulden een vragenlijst in met vragen over hun gevoelens bij en houding tegenover onderzoek met embryo’s – zowel restembryo’s als speciaal tot stand gebrachte embryo’s – en de argumenten die zij daarbij belangrijk vinden. Vragen gingen ook over kennis van embryo-onderzoek, mogelijke doelen van dat onderzoek, beschermwaardigheid van het embryo, en huidige en toekomstige alternatieven voor het gebruik van menselijke embryo’s bij onderzoek en eiceldonatie.
Het onderzoek is grotendeels een herhaling van onderzoek uit 2007.
Met het gebruik van restembryo’s voor onderzoek kan 39% van de Nederlanders instemmen onder de voorwaarden die daarvoor gelden in de Embryowet, en 26% neigt naar instemmen. Voor het speciaal voor onderzoek tot stand brengen van embryo’s is minder steun: 23% stemt daarmee in en 26% neigt naar instemmen. Van de Nederlanders wijst 18% dit af, 18% neigt daarnaar en 15% weet het niet.
Bij beide vormen van embryo-onderzoek geldt dat voorstanders de mogelijke medische of wetenschappelijke voordelen van het onderzoek belangrijker vinden dan zij die embryo-onderzoek afwijzen; laatstgenoemden vinden vooral dat bevruchting voortplanting als doel heeft en dat embryo’s als menselijk leven beschermd moeten worden. Toch delen voor- en tegenstanders ook veel argumenten, maar ze wegen ze anders bij het vormen van hun mening.
Bij het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek wegen argumenten die met zorgen over eiceldonatie te maken bij zowel voor- en tegenstanders zwaar mee. De zeggenschap van en zorg voor vrouwen die de cellen doneren wordt door Nederlanders heel belangrijk gevonden.
Nederlanders vinden het in meerderheid niet geoorloofd om een embryo zich langer dan 14 dagen (tot een maximum van 28 dagen) te laten ontwikkelen in het onderzoekslaboratorium. Alles overwegend wil maar 31% van de Nederlanders dat het tijdelijk verbod op het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek wordt opgeheven.
Het draagvlak voor onderzoek met embryo’s, zowel voor restembryo’s als speciaal tot stand gebrachte embryo’s, is iets afgenomen sinds 2007 en dit geldt ook voor opheffen van het moratorium (het tijdelijk verbod op het tot stand brengen van embyro's speciaal voor onderzoek).
Nederlanders hebben vaker een voorkeur voor alternatieve methoden dan voor het gebruik van restembryo’s of speciaal tot stand gebrachte embryo’s. Over de vraag of onderzoekers moeten wachten tot er alternatieven zijn voor onderzoek met menselijke embryo’s blijken de meningen verdeeld. Een ruime meerderheid vindt dat we buitenlandse kennis over ontwikkeling van embryo’s in Nederland mogen gebruiken.