Samenvatting
Algemeen beeld
Van alle onderzochte instituties scoort de wetenschap het hoogst voor vertrouwen: een 7,1. De rechtspraak komt op de tweede plaats met een 6,5. Vakbonden scoren een 5,8. Kranten krijgen een 5,8, televisie een 5,7. De politiek krijgt een 5,5 en grote bedrijven scoren het laagst met 5,4. Het vertrouwen in de wetenschap is bij hoger opgeleiden groter dan bij lager opgeleiden.
Ook wetenschappelijke informatiebronnen over klimaatverandering en vaccinatie krijgen veel vertrouwen: hier staat wetenschap, net als in 2012 en 2015, (bijna) bovenaan. Het grote vertrouwen gaat samen met steeds hogere verwachtingen. Zo zien we dat, in vergelijking met 2015, een hoger percentage mensen verwacht dat wetenschap zal bijdragen aan het oplossen van diverse problemen. Tot slot zijn de associaties die mensen hebben bij de wetenschap evenals voorgaande jaren, bijna allemaal positief. Alle drie metingen (2012, 2015 en 2018) geven een vergelijkbaar positief beeld over de wetenschap.
De relatie van wetenschap met bedrijven en overheid
Elk van de drie onderzoeken bevat daarnaast specifieke accenten. Deze editie gaan we dieper in op de relatie van wetenschap met bedrijven en overheid. Nederlanders denken dat overheden en bedrijven selectief gebruik maken van de inzichten uit wetenschappelijk onderzoek. Wanneer wetenschappers werken in opdracht van overheden en bedrijven, daalt het vertrouwen in de integriteit van die wetenschappers.
Lees een uitgebreide beschrijving van de resultaten onder het tabblad Conclusie.
Bij voorkeur citeren als:
Broek-Honingh van den, N. en J. de Jonge (2018). Vertrouwen in de wetenschap – Monitor 2018. Den Haag: Rathenau Instituut
Conclusie
Worden wetenschappers gezien als bekwaam, betrouwbaar en integer?
Vertrouwen is een woord met verschillende betekenissen en aspecten. We hebben ervoor gekozen om vertrouwen in de wetenschap inzichtelijk te maken door Nederlanders te bevragen op drie karakteristieken van wetenschappers: bekwaamheid, betrouwbaarheid en integriteit. In de vragenlijst zijn stellingen opgenomen over deze drie aspecten. Hieruit blijkt dat Nederlanders over het algemeen positief zijn over wetenschappers. Bijna 4 op de 5 (77-79%) Nederlanders denkt dat wetenschappers zorgvuldig werken, op hun gebied deskundig en te vertrouwen zijn, ook al zijn ze het niet altijd met elkaar eens. 10-15% van de Nederlanders denkt dat wetenschappers vaak fouten maken, niet zo deskundig op hun gebied zijn als de meeste mensen denken en dat wetenschappers niet te vertrouwen zijn, omdat ze het vaak niet met elkaar eens zijn. Het merendeel van de Nederlanders denkt dat wetenschappers objectief en onafhankelijk werken (66%). 23% van de Nederlanders denkt dat wetenschappers onderzoek aanpassen om de antwoorden te krijgen die ze willen hebben.
Dat bijna 1 op de 4 (23%) Nederlanders denkt dat wetenschappers het onderzoek aanpassen om de antwoorden te krijgen die ze willen hebben, lijkt een opvallende uitkomst. We keken daarom of we deze groep nader konden typeren. Wat opvalt, is dat deze groep alle instituties gemiddeld een significant lager cijfer voor vertrouwen geeft. Zij hebben dus niet alleen in de wetenschap, maar in alle instituties minder vertrouwen. Wat tot slot opvalt, zijn de resultaten van deze groep op de open vraag over associaties bij wetenschap. Zoals verwacht, is het percentage negatieve associaties hoger dan bij de totale groep Nederlanders. Het valt op dat bijna alle negatieve associaties over falsificatie, plagiaat en fabricage van uitkomsten afkomstig zijn van mensen uit deze groep respondenten.
Vertrouwen in samenwerking met overheid en bedrijven?
Wat gebeurt met het vertrouwen op het moment dat wetenschappers samenwerken met overheid of bedrijven? Overheid en bedrijven krijgen, als instituties, minder vertrouwen, zo bleek uit eerder onderzoek. Dit hebben we daarom nader onderzocht door stellingen voor te leggen over de drie genoemde aspecten van vertrouwen (bekwaamheid, betrouwbaarheid en integriteit).
Als we de antwoorden op de stellingen over ‘wetenschappers die opdrachtonderzoek doen’ vergelijken met de antwoorden op de stellingen over ‘wetenschappers in het algemeen’ is er een belangrijk verschil. De twijfel over integriteit van wetenschappers stijgt zodra wetenschappers onderzoek doen voor overheid en bedrijven; een deel van de Nederlanders denkt dat wetenschappers de resultaten aanpassen aan de wensen van de overheid (34%) of aan wat het bedrijf (41%) wil.
Verder is het beeld dat Nederlanders hebben van overheid en bedrijven bij opdrachtonderzoek niet positief:
- 57% denkt dat de overheid niet goed weet hoe zij de resultaten van het onderzoek moet gebruiken bij beleid,
- een overgroot deel denkt dat bedrijven en de overheid de wetenschappelijke resultaten alleen zullen gebruiken als deze passen bij hun eigen ideeën;
- en rond de 60% denkt dat overheid en bedrijven ongewenste resultaten zullen proberen tegen te houden.
Daar staat tegenover dat Nederlanders vinden dat wetenschappers zich bij de keuze van hun onderwerp best mogen laten leiden door onderwerpen die van belang zijn voor bedrijven en de overheid. Verder vindt men dat de overheid bij beslissingen vaker, afhankelijk van het onderwerp, rekening moet houden met de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek.
Deze resultaten zijn zowel relevant voor wetenschappers als voor overheid en bedrijven. Wetenschappers zouden zich bij samenwerkingen met overheid en bedrijven moeten realiseren dat een groot deel van de Nederlanders, (34-41%), denkt dat het onderzoek aangepast wordt om de resultaten te krijgen die de opdrachtgever wil. De overheid moet zich realiseren dat een groot deel van de Nederlanders denkt dat onderzoek waar de overheid voor betaalt, aangepast wordt voor de overheid. Dit geldt nog in sterkere mate voor onderzoek dat betaald wordt door bedrijven.
Vertrouwen van verschillende groepen: leeftijd, gender en opleiding
Net als in voorgaande jaren zien we dat vertrouwen in de wetenschap samenhangt met opleidingsniveau. Bij hoger opgeleiden is er meer vertrouwen dan bij lager opgeleiden.
Bij de analyse van de resultaten van de vragenlijst zagen we een verschil in het vertrouwen tussen mannen en vrouwen van verschillende leeftijden. Het vertrouwen blijkt niet veel te verschillen voor de leeftijdsgroepen tot 50 jaar. Bij de groep ouder dan 50, geven vrouwen gemiddeld genomen een lager cijfer voor vertrouwen in de wetenschap dan mannen van dezelfde leeftijd. Een vergelijkbaar beeld zien we ook in de data van de eerdere Rathenau Instituut-onderzoeken naar vertrouwen in de wetenschap in 2012 en 2015. Dit verschil blijft significant als we corrigeren voor het aanwezige verschil in opleidingsniveau van mannen en vrouwen van die leeftijd, of het verschil in kennis van wetenschap.
Als we kijken hoe hoger en lager opgeleiden de verschillende aspecten van vertrouwen (bekwaamheid, betrouwbaarheid en integriteit) beoordelen, blijkt er een significant verschil te zijn bij de stellingen over betrouwbaarheid en integriteit. Hoger opgeleiden zijn het vaker eens met de positief geformuleerde stellingen dan de groep lager opgeleiden. Bij de stellingen over bekwaamheid is er geen significant verschil tussen hoger en lager opgeleiden.
Opvallend is dat het percentage van de hoger opgeleiden dat het ‘helemaal eens is met’ of ‘neigt naar’ de stelling ‘Wetenschappers passen het onderzoek aan om de antwoorden te krijgen die ze willen hebben’ 19% is, maar dat dit percentage veel hoger is als de stelling geherformuleerd wordt naar:
- onderzoek in opdracht van de overheid (31%)
- en in opdracht van een bedrijf (44% van de hoger opgeleiden).
Als we kijken naar hoe mannen en vrouwen boven de 50 de verschillende aspecten (bekwaamheid, betrouwbaarheid en integriteit) beoordelen, dan is dat bij de meeste stellingen vergelijkbaar. Enige uitzondering is bij de stellingen over integriteit: vrouwen boven de 50 zijn het vaker ‘helemaal eens met’ of ‘neigen naar’ de stelling dat wetenschappers onderzoek aanpassen.