De digitalisering van het onderwijs was al lang bezig voordat corona kwam. Maar het massale thuisonderwijs gaf er een enorme impuls aan. Nu wordt het tijd dat overheid, scholen en hun organisaties zich afvragen wat ze eigenlijk willen met afstandsleren en digitale lesmiddelen. Dat stelt onderzoeker Bart Karstens in een column die verscheen op iBestuur.nl.
In het kort
- Digitalisering in het onderwijs heeft nog nauwelijks geleid tot het waarmaken van de oorspronkelijke verwachtingen.
- De discussie over onderwijsdigitalisering zou meer over waarden moeten gaan.
- Naast privacy en veiligheid zijn nog minstens vijftien andere waarden in het spel.
De beloften van digitaal onderwijs zijn groot. Adaptieve software zou elke leerling in staat moeten stellen om in eigen tempo te leren schrijven en rekenen, waardoor de langzamere kinderen in een klas niet op hun tenen hoeven te lopen en de snellere zich niet vervelen. Digitale leermanagementsystemen zouden het mogelijk maken om de voortgang van leerlingen nauwkeurig te volgen zodat docenten snel en gericht kunnen bijsturen. Sommigen zagen de digitalisering zelfs als oplossing voor het docententekort dat steeds groter wordt.
Maar net als op andere terreinen, valt het in de onderwijspraktijk vaak nog tegen wat er van die beloftes terecht komt. Dat blijkt uit de vier casestudies die we deden naar meerdere vormen van digitalisering op verschillende onderwijsniveaus, van primair onderwijs tot universiteit. Zo zijn de leeropbrengsten van veel gebruikte systemen voor adaptief leren nog nauwelijks wetenschappelijke onderzocht. Voor docenten lijkt adaptief leren vooralsnog eerder meer dan minder werk op te leveren. En onderwijs volgen op afstand, pakt heel anders uit voor leerlingen die thuis over een eigen kamer en pc beschikken dan voor leerlingen die hun voorzieningen slechter op orde hebben.
Meer dan kennisoverdracht
Docenten wijzen er altijd op dat onderwijs meer is dan alleen het overdragen van kennis. Het gaat ook om het vormen van jonge mensen tot burgers die kunnen bijdragen aan de maatschappij. Dat heeft alles te maken met het overdragen van waarden. Docenten zijn daar een groot deel van hun tijd mee bezig. Niet alleen om leerlingen stil te krijgen zodat ze luisteren naar de docent en naar elkaar, ook om ze te laten ontdekken wat zijzelf belangrijk vinden in het leven.
De discussie over digitalisering in het onderwijs zou ook over waarden moeten gaan. Hoe willen we dat het onderwijs van de toekomst eruit gaat zien en hoe kan digitalisering daarbij helpen? Hoe zorgen we ervoor dat digitalisering bijdraagt aan waarden die we belangrijk vinden, in plaats van ze tegenwerkt?
Opvallend is dat bij de discussie over onderwijsdigitalisering twee waarden vrijwel alle aandacht naar zich toe trekken: privacy en veiligheid. Verklaarbaar is dat wel. Via leerlingvolgsystemen als Magister slaan scholen grote hoeveelheden, vaak gevoelige informatie over leerlingen op. Daarnaast laten ook leerlingen zelf een enorm digitaal voetspoor achter. Dat veiligheid een serieus thema is, liet de Universiteit Maastricht eind 2020 zien toen ze hackers die het systeem hadden platgelegd bijna twee ton aan losgeld moest betalen. Niet lang daarna werden het ROC Mondriaan en de Hogeschool van Amsterdam eveneens door hackers getroffen.
Vijftien andere waarden
Maar met maatregelen die ervoor zorgen dat privacy en veiligheid beter gewaarborgd worden, zijn we er nog lang niet. Ons onderzoek laat zien dat nog zeker vijftien andere waarden ook door digitalisering worden beïnvloed, zoals: kansengelijkheid, gelijke behandeling, respect, autonomie, sociale veiligheid, duurzaamheid en gezondheid. Voor de meeste daarvan biedt digitalisering zowel kansen als bedreigingen.
Daarom pleiten we ervoor dat de scholen en onderwijsorganisaties een visie ontwikkelen op wat ze met digitalisering in het onderwijs willen. Op basis daarvan kunnen ze dan de discussie voeren over de wenselijkheid van bepaalde toepassingen en beslissen om er al dan niet in te investeren. Les achter de computer betekent bijvoorbeeld meer schermtijd. Hoe wenselijk is dat met het oog op de fysieke gezondheid van leerlingen en hun onderling sociaal contact? En het continu meten en monitoren van leerprestaties heeft invloed op het gedrag van zowel leerlingen als hun docenten. Meer meten geeft meer inzicht en kan daardoor helpend zijn, maar we weten inmiddels ook dat het snel kan leiden tot vermijdingsgedrag en toename in competitiviteit. Vallen deze ongewenste gedragseffecten te voorkomen? Welke visie op het intensiveren van meten via dataverzameling volgt daaruit?
Ook de overheid zal een visie op digitalisering in het onderwijs moeten ontwikkelen. Daarnaast zal ze duidelijk eisen moeten stellen aan de digitale infrastructuur en het datagebruik. Waar docenten jarenlang klaagden over de te grote macht van de uitgevers van studieboeken, lijken de grote technologiebedrijven een nog veel grotere invloed te kunnen gaan uitoefenen op hoe het onderwijs wordt gegeven en de inhoud daarvan. Leerlingen moeten in gelijke mate toegang krijgen tot digitale leermiddelen. Hetzelfde geldt voor docenten, die ook ondersteund moeten worden om ze te kunnen gebruiken.
Dijsselbloemtoets
Al weer bijna vijftien jaar geleden deed de Tweede Kamer een uitgebreid onderzoek naar de vele onderwijsvernieuwingen die in de decennia daarvoor hadden plaatsgevonden. Die hadden lang niet altijd goed uitgepakt. De commissie, onder leiding van de latere minister van Financiën Jeroen Dijsselbloem, concludeerde dat onderwijsinhoudelijke vernieuwingen voortaan wetenschappelijk gevalideerd zouden moeten zijn. Veel van de veranderingen die nu als gevolg van de digitalisering plaatsvinden, lijken niet aan die Dijsselbloemtoets te voldoen.
Net als de samenleving maakt het onderwijs een digitale transitie door. Nog veel vragen liggen daarbij open. Hoe ga je leerlingen die op eigen tempo door de leerstof gaan, klassikaal toetsen en beoordelen? Wat is voor de verschillende onderwijssectoren de juiste verhouding tussen online en fysiek onderwijs? In welke mate leiden digitale onderwijsmiddelen tot betere leerprestaties? Maar de belangrijkste vraag ligt daar nog voor. De hamvraag is niet wat er digitaal kan, maar wat wenselijk is voor het onderwijs. Dat is primair geen technische, maar een politiek-bestuurlijke vraag.
Bart Karstens is een van de auteurs van het rapport Naar hoogwaardig digitaal onderwijs.