Samenvatting
Wat rijkskennisinstellingen doen
Het Rathenau Instituut doet al jaren onderzoek naar publieke kennisorganisaties. De rijkskennisinstellingen (RKI's) maken hier deel van uit. Zij voorzien ministeries van informatie en kennis die nodig is om hun taken goed te vervullen. Denk aan het KNMI, verantwoordelijk voor kennis rondom weerswaarschuwingen. Of het RIVM dat kennis over volksgezondheid ontwikkelt. Deze organisaties doen zelf onderzoek of laten onderzoek verrichten. Bekijk de hele lijst
Betrouwbare kennis
Als een RKI onderzoeksresultaten publiceert, moeten deze betrouwbaar zijn. Er mag geen aanleiding zijn ze vooraf in twijfel te trekken, omdat er vanuit belangenoverwegingen gestuurd zou kunnen zijn op het onderzoek. Onderzoekers moeten onafhankelijk hun werk kunnen doen.
Maar het is inherent aan taak en positie van RKI’s dat ze meer of minder externe druk op hun onderzoek ervaren. Met enige regelmaat raken zij betrokken bij discussies over de betrouwbaarheid van onderzoeksuitkomsten.
Onze aanpak
Om betrouwbare kennis te produceren en weerstand te bieden tegen externe druk, is het belangrijk dat RKI-onderzoek op onafhankelijke en integere wijze tot stand komt. In dit rapport hebben we bij negen leden van het RKI-netwerk gekeken naar de manieren waarop zowel RKI’s als ministeries de onafhankelijkheid en integriteit van RKI-onderzoek borgen.
Daarvoor hebben we instellingsbeschikkingen, protocollen en kwaliteitsdocumenten geanalyseerd en medewerkers van RKI’s en ministeries geïnterviewd.
Onze bevindingen
Dit zijn onze belangrijkste bevindingen:
- Betrouwbaarheid van RKI-onderzoek is een gedeelde verantwoordelijkheid van RKI en ministerie.
- Het thema staat bij RKI’s hoger op de agenda dan bij ministeries.
- Om onafhankelijkheid en integriteit te borgen is een combinatie van ‘harde’ en ‘zachte’ maatregelen noodzakelijk.
- Onafhankelijkheid en integriteit komen tot stand in relatie tussen beleid, wetenschap én samenleving.
In het tabblad Conclusies staan ze uitgebreider omschreven.
Conclusies
Dit zijn onze belangrijkste bevindingen:
- Betrouwbaarheid van RKI-onderzoek is een gedeelde verantwoordelijkheid van RKI en ministerie.
Er bestaat een spanning tussen onafhankelijkheid en betrokkenheid. Enerzijds is afstand van de opdrachtgever tot het onderzoek van belang omwille van de betrouwbaarheid van het onderzoek. Anderzijds is het belangrijk dat het onderzoek van RKI’s beantwoordt aan concrete behoeften aan informatie en kennis. Om deze behoeften duidelijk over te brengen, moeten departementen in nauw contact staan met de RKI’s. Ministerie en RKI moeten samen een gezonde balans vinden tussen onafhankelijkheid (afstand) en betrokkenheid (nabijheid).
Net als onafhankelijkheid, krijgt integriteit vorm in de relatie tussen RKI en ministerie. Integriteit is het vermogen om weerstand te bieden tegen druk om af te wijken van professionele normen voor goed onderzoek. RKI’s zijn verantwoordelijk voor het versterken van hun weerstandsvermogen en ministeries voor het voorkomen van druk die de integriteit van het onderzoek aantast. Deze verantwoordelijkheid ligt niet alleen bij onderzoekers en beleidsmedewerkers, maar ook bij de organisaties waarvoor zij werken. RKI’s kunnen diverse maatregelen nemen om hun onderzoekers te beschermen tegen druk, en ministeries om beleidsmedewerkers niet in de verleiding te brengen druk uit te oefenen.
- Het thema staat bij RKI’s hoger op de agenda dan bij ministeries.
Het thema leeft. RKI’s hebben recent stappen genomen om onafhankelijkheid en integriteit beter te borgen, of zijn daarmee bezig. In het rapport geven we een overzicht van de diverse maatregelen die hiervoor zijn ontwikkeld. Zoals de recente toevoeging aan de Gedragscode Integriteit Rijk laat zien die gaat over hoe om te gaan met onderzoek, is er ook bij de ministeries meer aandacht voor het thema. Toch constateren wij een ongelijke verdeling van de verantwoordelijkheid. Ministeries onderkennen het belang, maar dit vertaalt zich niet altijd naar de implementatie van borgingsinstrumenten. De verantwoordelijkheid voor het eerbiedigen van de onafhankelijkheid van RKI-onderzoek komt hierdoor te liggen bij individuele beleidsmedewerkers, soms lager en soms hoger in de departementale hiërarchie.
- Om onafhankelijkheid en integriteit te borgen is een combinatie van ‘harde’ en ‘zachte’ maatregelen noodzakelijk.
Ministeries en RKI’s hebben ‘harde’ en ‘zachte’ manieren om onafhankelijkheid en integriteit te borgen. Harde manieren van borging komen tot uitdrukking in positionering van een RKI, in de nabijheid of afstand tot een departement, in wettelijke bepalingen en in geformaliseerde institutionele arrangementen als gedragscodes, protocollen, adviesraden, interne en externe peerreviews, evaluatieregimes en escalatiepaden. Zachte borging komt tot uitdrukking in professioneel gedrag: het handelen vanuit een specifieke rol, het eerbiedigen van bijbehorende gedragscodes, het nemen van de verantwoordelijkheden die daarmee gepaard gaan, het elkaar aanspreken op rolvastheid. Dit bevorder je door het bespreekbaar maken van spanningen en dilemma’s, bijvoorbeeld in trainingen, cursussen of periodiek moreel beraad.
Harde manieren om onafhankelijkheid en integriteit te borgen zijn belangrijk en noodzakelijk – maar niet voldoende. Hoe effectief ze zijn, hangt af van zachte borging. Een combinatie heeft de beste kans van slagen: ‘harde’ protocollen en gedragscodes met ‘zachte’ maatregelen die bewustzijn van de eigen rol in de relatie, begrip van de beleidscontext en politieke sensitiviteit bevorderen.
- Onafhankelijkheid en integriteit komen tot stand in relatie tussen beleid, wetenschap én samenleving.
Dit onderzoek heeft zich hoofdzakelijk gericht op de relatie tussen RKI’s en ministeries, maar ook de verhoudingen tot maatschappij en wetenschap zijn van wezenlijk belang. Als onderdeel van de rijksoverheid vervullen RKI’s een publieke taak. Hun onderzoek is niet alleen bedoeld voor ambtenaren en ministers, maar dient een breder publiek belang. Daarom dienen RKI’s hun onafhankelijkheid niet alleen te borgen in hun relatie tot ministeries, maar tegenover alle belanghebbenden. Inbedding in het wetenschappelijke domein kan daarbij helpen, maar als kennisorganisaties die een publiek belang dienen, behoren RKI’s niet alleen verantwoording af te leggen aan wetenschappelijke vakgenoten, maar ook aan de samenleving en haar burgers.