Zes jaar lang hield Virgil Rerimassie zich bij het Rathenau Instituut bezig met synthetische biologie. Vorige maand promoveerde hij op projecten waarmee hij de politieke en maatschappelijke dialoog hierover probeerde te stimuleren.
In het kort:
- Aan de TU Eindhoven promoveerde Virgil Rerimassie op Shaping the unknown; new developments in technology assessment to align synthetic biology and society.
- Het proefschrift beschrijft hoe technology assessment zich heeft ontwikkeld, net als het opkomende veld van de synthetische biologie.
- Ook laat het zien welke interventies het Rathenau Instituut rondom synthetische biologie organiseerde.
Met een master Science and technology studies op zak, leek het hem de ideale plek om te werken. Toen Virgil Rerimassie ruim tien jaar geleden in aanmerking bleek te komen voor een vacature bij het Rathenau Instituut, wist hij niet hoe snel hij moest stoppen met zijn net begonnen Rijkstraineeship, waar jonge afgestudeerden in zijn tijd bijna voor vochten.
Waarom wilde je hier zo graag werken?
Er gebeurde veel in de synthetische biologie. Onderzoekers leken steeds meer grip te krijgen op de fundamentele bouwstenen van het leven waardoor ze organismen steeds ingrijpender konden herontwerpen. Het Rathenau Instituut was toen al een paar jaar bezig met de ethische kanten daarvan en ik was afgestudeerd op de regulering van opkomende technieken. Het leek mij gaaf om daar te mogen werken.
Wat is voor jou de kern van technology assessment?
Nadenken over de meerwaarde van technologie voor de samenleving en het voorkomen van gedoe en problemen erover. Daarvoor is het nodig dat de politiek en de maatschappij zich in een veel vroeger stadium met nieuwe technologieën bemoeien. Dat ze eerder nadenken over wat ze ermee willen bereiken en ook wat ze willen voorkomen.
Wetenschap is te belangrijk om enkel aan wetenschappers over te laten
Waarom is dat zo belangrijk?
Afgelopen zomer ben ik naar Oppenheimer geweest. In die film zie je goed wat er kan gebeuren als een groep wetenschappers in afzondering werkt aan een nieuwe ontwikkeling, financieel en materieel ondersteund door een uitvoerende macht met bijna onbeperkte middelen. Ik wil hier niet mee zeggen dat dit goed of slecht is, maar wel dat de wetenschap te belangrijk is om enkel aan wetenschappers over te laten. Daar is een tegenmacht voor nodig.
Kan technology assessment die tegenmacht bieden?
Met die bedoeling ging het in de jaren zestig van de vorige eeuw wel van start. Het Congres in Washington installeerde als eerste volksvertegenwoordiging ter wereld een eigen bureau voor technology assessment. Dat moest helpen om de democratische controle op de technologische ontwikkeling te versterken. Hetzelfde werd ook verwacht van het NOTA dat in 1986 in Nederland van start ging als voorloper van het Rathenau Instituut.
Nederlandse wetenschappers zaten niet aan een atoombom te werken.
Nee, maar ook onze maatschappij en de manier waarop we naar de wereld kijken, wordt natuurlijk door technologie beïnvloed. Denk maar aan de biotechnologie met schaap Dolly, het eerste gekloonde schaap ter wereld. Dat was er halverwege de jaren negentig opeens, kon niet exploderen, maar sloeg wel in als een bom. Nieuwe DNA-technieken maakten het mogelijk om organismen genetisch aan te passen. Bedrijven deden nogal schimmig over hun onderzoek naar genetisch gemodificeerd voedsel dat ze op de markt zouden kunnen brengen. Burgers waren hier kritisch op en dat leidde tot hevige maatschappelijke discussies. Door deze geschiedenis is de relatie tussen biotechnologie en de maatschappij complex. Daarom vonden wij het nodig om tijdig de dialoog te voeren over synthetische biologie als nieuwe fase in de ontwikkeling van de biotechnologie.
In je boek beschrijf je verschillende manieren hoe je die dialoog hebt helpen voeren. Welke is de beste?
Je kunt niet zeggen dat de ene beter is dan de andere. Het is juist belangrijk dat verschillende dialogen elkaar versterken en op elkaar voortborduren. Erg leuk om te organiseren, was de Meeting of the young minds. We hebben een debat opgezet met jonge synthetisch biologen en vertegenwoordigers van politieke jongerenorganisaties. Die eerste groep wist niet bijzonder veel van hoe politiek werkt, die tweede niet van de mogelijkheden en risico’s van synthetische biologie. De deelnemers hebben daar van elkaar geleerd en ons inzicht gegeven in hoe de politieke discussie hierover zich zou kunnen ontwikkelen.
Wat zag je dan?
Je zag verschillende maatschappelijke waarden met elkaar schuren. Het duidelijkst was dat binnen de jongerenbeweging van GroenLinks. Daar vonden ze zowel duurzaamheid als natuurlijkheid belangrijk. Vanuit die eerste waarde zagen ze de mogelijkheden van synthetische biologie om bijvoorbeeld biobrandstoffen te produceren. Vanuit die tweede waarde was synthetische biologie al bijna per definitie bedreigend. Ik vond het indrukwekkend dat ze uiteindelijk vooral de kansen rondom duurzaamheid benadrukten, terwijl GroenLinks traditioneel zeer kritisch is op genetische modificatie. Dat laat zien dat technology assessment kan bijdragen aan een van de belangrijkste waarden in een democratie, namelijk dat je van mening mag veranderen.
José van Eijndhoven sprak ooit over de ondraaglijke lichtheid van het maatschappelijk technologiedebat, in essentie is dat nog steeds zo
Hebben politieke partijen voldoende aandacht voor nieuwe technologieën?
Voormalig directeur van het Rathenau Instituut José van Eijndhoven sprak ooit over de ondraaglijke lichtheid van het maatschappelijk technologiedebat. Dat is natuurlijk wel iets veranderd, maar in essentie niet. Een bestuurlijke crisistijd schreeuwt om een sterk parlement. Het liefst zou je zien dat iedere partij het gesprek voert over wat ze wil bereiken met technologie, wat ze wil voorkomen en wat daarvoor nodig is. Maar ik hoor ze niet.
Hoe zou dat dan moeten?
Het vereist dat politici een visie formuleren op de gewenste en ongewenste ontwikkeling van technologie. Maar ze kunnen ook andersom redeneren vanuit de maatschappelijke uitdagingen die zij belangrijk vinden. Hoe kunnen technologieën die er aankomen helpen om die uitdagingen aan te gaan en hoe zorgen we ervoor dat ze die niet juist versterken? Technology assessment is daarmee wel ingewikkelder geworden dan toen ikzelf bij het Rathenau begon. Toen ging het vooral om vragen als: welke technologie komt er aan en wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
Waarom ben je hier eigenlijk vertrokken?
Na zes jaar kon mijn contract niet meer verlengd worden, maar dat was prima want ik kon meteen aan de slag bij het ministerie van Infrastructuur en Milieu als beleidsmedewerker biotechnologie. Dat was inhoudelijk natuurlijk mijn terrein.
Hoe was het om je oude terrein vanuit een ander perspectief te zien?
Ik heb daar vooral gezien hoe ongelijk het politieke speelveld is. Als een minister in de Kamer komt, neemt die een hele batterij ambtenaren mee voor ondersteuning. Een Kamerlid heeft die ondersteuning niet. Ik vind dat je je als Rathenau Instituut vooral op die Kamerleden moet richten, zodat ze echt tegenspel kunnen bieden. Ministeries hebben al voldoende ondersteuning van adviesorganen en kennisinstituten.
Is het niet apart om te promoveren op activiteiten die je zelf hebt uitgevoerd, onder begeleiding van een hoogleraar die je ook al begeleidde bij het uitvoeren van die activiteiten?
Het zal niet vaak voorkomen. Maar ik had ook nog een tweede promotor die kritisch naar dit proefschrift heeft gekeken en een beoordelingscommissie. We zijn ons ook bewust geweest van mogelijke bias en hebben daarop ook gereflecteerd. Ik ben ook wel kritisch op wat we hebben gedaan. Ik zal zeker niet beweren dat we het debat fundamenteel veranderd hebben, maar we hebben wel stappen gezet in de juiste richting en de interventies die we ontwikkelden, smaakten naar meer.
Wie is Virgil Rerimassie?
Virgil Rerimassie werd in 1986 geboren in Geleen. Na de havo begon hij aan een hbo-opleiding sociaal-juridische dienstverlening, waar hij op advies van zijn mentor al na een jaar overstapte naar de Universiteit Maastricht. Daar deed hij Nederlands recht en een master in Science and technology studies.
Nadat hij vier maanden als Rijkstrainee had gewerkt, zag hij een vacature voor zijn droombaan: onderzoeker bij het Rathenau Instituut, waar hij van 2011 tot 2017 werkte. Via het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Athena-Instituut van de Vrije Universiteit (dat zich ook bezighoudt met wetenschap, technologie en samenleving) kwam hij bij de Gezondheidsraad en het Centrum voor Ethiek en Gezondheid. Daar werkt hij momenteel als wetenschappelijk staflid. Daarnaast is hij docent aan de Universiteit van Amsterdam. Vijf jaar geleden begon hij met het schrijven van zijn proefschrift Shaping the Unknown waarop hij op 15 september promoveerde aan de Technische Universiteit Eindhoven.