calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Grondstoffenhonger: groeiende vraag, grote uitdagingen

artikel
23 juli 2015
Energietransitie Circulaire economie Grondstoffen
Image
Grondstoffenhonger

Wereldwijd is sprake van een groeiende grondstoffenhonger. De vraag naar belangrijke natuurlijke hulpbronnen, zoals fossiele brandstoffen, voedsel, mineralen, meststoffen en hout zal tot ten minste het jaar 2030 blijven stijgen. Dit komt onder meer door een verwachte groei van de wereldbevolking: van 7,2 miljard in 2014 tot 10,9 miljard in 2100.

De mondiale grondstoffenhonger brengt grote uitdagingen met zich mee. In dit artikel lichten we er twee uit.

Dit artikel is gebaseerd op het rapport Grondstoffenhonger duurzaam stillen. Literatuurverwijzingen staan in deze pdf-versie.

  1. Allereerst komt de voorzieningszekerheid van cruciale grondstoffen toenemend onder druk te staan. Kunnen we ook in de toekomst voldoende grondstoffen zekerstellen om de economie draaiende te houden? Fysieke schaarste is hierbij zelden het grootste probleem. Vaak kunnen door technologische ontwikkeling nieuwe voorraden worden aangeboord en/of oude voorraden beter worden benut. Dat wij ook toegang hebben tot deze grondstoffen, wordt echter steeds minder vanzelfsprekend. Ter illustratie wordt vaak verwezen naar de groeiende economische en politieke macht van Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika – kortweg de BRICS-landen. Gebruik van die macht om toegang te krijgen tot cruciale grondstoffen, betekent grotere risico’s voor de voorzieningszekerheid voor Nederland en Europa. Beide zijn namelijk in belangrijke mate afhankelijk van grondstoffen uit het buitenland. Een duidelijk voorbeeld is indium, een metaal dat veelal wordt gebruikt in elektronica. De vraag naar elektronica zal naar verwachting alleen maar stijgen. Meer dan de helft van de wereldwijde indiumproductie vindt plaats in China. Naar verwachting zal de toegang tot felbegeerde grondstoffen leiden tot groeiende politieke spanningen. Het grondstoffenvraagstuk is steeds meer een geopolitieke kwestie geworden.
     
  2. Een tweede uitdaging van de mondiale grondstoffenhonger is duurzaamheid. Ingevuld als People, Planet, Profit, gaat het bij duurzaamheid om de gevolgen die het winnen en verhandelen van grondstoffen kunnen hebben voor mens, milieu en economie. Meestal wordt duurzaamheid “aspiratief” opgevat. Het streven is daarbij om de economie zo in te richten dat economische groei gepaard gaat met meer welzijn en een betere bescherming van het milieu.

Beide uitdagingen, voorzieningszekerheid en duurzaamheid, staan hoog op de Nederlandse en Europese beleidsagenda. In Nederland komen de uitdagingen expliciet tot uitdrukking in de uitgangspunten van het grondstoffenbeleid. Zo stelt de Grondstoffennotitie duurzaamheid als voorwaarde voor het garanderen van voorzieningszekerheid op lange termijn. Duurzaamheid wordt daarbij aspiratief opgevat en in termen van people, planet, profit.

Concreet houdt dit in dat de Nederlandse overheid streeft naar grondstoffengebruik dat vooruitgang oplevert voor mens, milieu en economie. Voorzieningszekerheid wordt gezien als primair een verantwoordelijkheid voor het bedrijfsleven, dat de grondstoffen immers nodig heeft voor zijn bedrijfsproces. Doordat de overheid duurzaamheid als voorwaarde stelt voor voorzieningszekerheid op lange termijn, neemt de overheid tenminste een deel van deze verantwoordelijkheid op zich – namelijk voor de manier waarop de beschikbaarheid van grondstoffen op lange termijn wordt gegarandeerd.

Grondstoffengebruik dat vooruitgang oplevert voor mens, milieu en economie

Het Rathenau Instituut doet de volgende aanbevelingen:

  1. Stel minimumeisen aan grondstoffen
  2. Maak duurzaamheid economisch haalbaar
  3. Onderzoek binnen Europa of recycling rendabel kan worden gemaakt door het verschuiven van belasting van arbeid naar grondstoffen, met behoud van sociale zekerheid
  4. Experimenteer buiten Europa met een Sustainable Economic Zone. Neem de ervaring met de Conflictvrije Tinketen en de Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen daarbij als basis voor gezamenlijk Europees beleid
  5. Betrek bij het beoordelen welke grondstoffen “kritisch” voor ons zijn, naast economische criteria ook sociale en ecologische minimumeisen, en gebruik deze in onderhandelingen met partnerlanden
  6. Hanteer het voorkómen van ernstige milieuschade als minimumeis voor ecologische duurzaamheid. Gebruik hiervoor de Environmental Performance Index en de Ecologische Voetafdruk
  7. Hanteer het voorkómen van mensenrechtenschending als minimumeis voor sociale duurzaamheid. Gebruik hiervoor de Human Rights Indicators, eventueel naast de Human Development Index
  8. Stimuleer integraal grondstoffenbeleid, waarbij grondstofwinning en -gebruik steeds vanuit economische, ecologische en sociale duurzaamheid worden beoordeeld

Hieronder gaan we verder in op die aanbevelingen.

Stel minimumeisen aan grondstoffen

De Nederlandse overheid streeft zoals gezegd naar grondstoffengebruik dat vooruitgang oplevert voor mens, milieu en economie. Zo opgevat heeft duurzaamheid geen eindpunt, maar is voortdurende verbetering mogelijk. Duurzaam grondstoffengebruik heeft wel een duidelijk beginpunt. Om invulling te kunnen geven aan het Nederlandse grondstoffenbeleid, moet tenminste aan enkele minimum duurzaamheideisen worden voldaan. Voor zowel people, planet als profit.

In Grondstoffenhonger duurzaam stillen van het Rathenau Instituut betogen de onderzoekers dat de minimumeis voor profit is dat ons grondstoffengebruik rendabel moet zijn. Duurzaamheid kan niet zonder een beloftevol economisch perspectief. De minimumeis voor planet is dat bij de omgang met grondstoffen ernstige milieuschade wordt voorkomen – van winning tot eindgebruik. Ernstige schade toebrengen aan de natuurlijke omgeving van mens en dier is op lange termijn niet houdbaar. Voor people, tot slot, is de minimumeis dat grondstoffengebruik niet gepaard mag gaan met schending van mensenrechten. Bescherming van deze rechten is immers verankerd in het internationale recht. Vatten we duurzaamheid aspiratief op, dan is het zaak om in elk geval die situaties te verhelpen waarin grondstoffengebruik niet economisch rendabel is, en/of gepaard gaat met ernstige milieuschade of mensenrechtenschendingen.

Bij duurzaamheid gaat het om de samenhang tussen people, planet en profit. Niet voldoen aan de minimumeis voor planet maakt het bijvoorbeeld onmogelijk om op lange termijn menselijk welzijn (‘people’) te kunnen garanderen. Evengoed kan economische welvaart (’profit’) op lange termijn alleen worden gegarandeerd als we rekening houden met de draagkracht van de aarde. En als we op sociaal gebied de grenzen respecteren waar we ons internationaal op hebben vastgelegd: het respecteren van mensenrechten. Kortom: ecologische en sociale duurzaamheid is een voorwaarde voor economische duurzaamheid. Duurzaam grondstoffenbeleid is beleid dat recht doet aan deze samenhang tussen people, planet en profit. Voor duurzaam grondstoffengebruik moet het voorkomen van ernstige milieuschade en mensenrechtenschendingen om te beginnen rendabel worden gemaakt.

Maak duurzaamheid economisch haalbaar

Nederland en Europa zijn druk bezig met het ontwikkelen van strategieën om deze uitdagingen – voorzieningszekerheid en duurzaamheid – het hoofd te bieden. In de Nederlandse en Europese plannen wordt de overgang naar een circulaire economie gezien als manier om twee vliegen in één klap te slaan: minder afhankelijk worden van buitenlandse grondstoffen, en de economie van de EU verduurzamen. In een circulaire economie word zo efficiënt mogelijk met grondstoffen omgegaan. Het ultieme doel is om grondstoffenketens volledig te sluiten, zodat er nauwelijks tot geen afval ontstaat. Anders gezegd, afval  is een grondstof geworden.

In Nederland is het kabinetsprogramma Van Afval naar Grondstof richtinggevend voor de omschakeling naar een circulaire economie. In Europa was dat voor kort het pakket Towards a circular economy: a zero waste programme for Europe. Dit pakket is inmiddels teruggetrokken om plaats te maken voor een ‘breder en ambitieuzer afvalpakket’ dat eind 2015 zal worden ingediend.

Recycling speelt een belangrijke rol in de circulaire economie. Sterker nog, zonder grootschalige recycling is een circulaire economie ondenkbaar. Door grondstoffenketens circulair te maken kunnen de risico’s voor de beschikbaarheid van economische belangrijke materialen worden beperkt. Echter, grootschalige recycling van grondstoffen is nog niet altijd rendabel. Een reden waarom recycling relatief duur is, is omdat het vrij bewerkelijk is om de vaak kleine hoeveelheden grondstoffen uit producten te halen. Dat geldt met name voor materialen die cruciaal zijn voor de Nederlandse economie, zoals indium en tantaal, materialen die veel in elektronica worden gebruikt.Voor Nederland, dat recycling als minimumstandaard voor de omgang met elektronisch afval heeft gesteld, is dat een groot probleem. Vooral omdat elektronisch afval (e-waste) een van de snelst groeiende afval categorieën in Europa is. Doordat de circulaire economie grootschalige recycling vereist, en recycling van cruciale materialen zoals indium en tantaal nog niet rendabel is, is de circulaire economie zelf op dit moment nog niet economisch rendabel. Daarmee wordt op dit moment binnen Nederland en Europa niet voldaan aan de minimum duurzaamheidseis voor profit.

Een actuele discussie die hier aan raakt is het voorstel om hiervoor de belastingen aan te passen; namelijk door minder belasting op arbeid te heffen en meer op grondstofgebruik. Dat verkleint de milieudruk en maakt het economisch interessanter om grondstoffen te recyclen. Doordat grondstofgebruik zwaarder belast is, leveren de teruggewonnen grondstoffen immers meer geld op.

Dit zou vooruitgang betekenen voor profit (de circulaire economie wordt economisch haalbaar gemaakt) en planet (de milieudruk gaat omlaag). De sociale effecten van een belastingverschuiving van arbeid naar grondstoffen zijn vooralsnog echter onduidelijk. Grote vraag is of ook de sociale zekerheid kan worden behouden als de belasting op arbeid wordt verlaagd.

Onderzoek binnen Europa of recycling rendabel kan worden gemaakt door het verschuiven van belasting van arbeid naar grondstoffen, met behoud van sociale zekerheid

Het duurzaam garanderen van grondstoffenvoorzieningszekerheid plaatst ons ook voor uitdagingen buiten Europa. Nederland en Europa blijven namelijk ook met een circulaire economie afhankelijk van belangrijke grondstoffen uit het buitenland. In 2010 was de EU voor de beschikbaarheid van economisch belangrijke grondstoffen voor 77% afhankelijk van import. Risico’s voor de beschikbaarheid van deze materialen zijn dus een groot economisch probleem. Om dit probleem op duurzame wijze op te lossen, moet ons grondstoffenbeleid ook buiten Europa een beloftevol economisch perspectief krijgen.

In het rapport Grondstoffenhonger duurzaam stillen besteedt het Rathenau Instituut bijzondere aandacht aan de Chinese grondstoffenactiviteiten in Afrikaanse landen. Deze activiteiten zijn een voorbeeld van een verschuivende machtsbalans op het wereldtoneel die zowel uitdagingen als kansen biedt voor Nederland en Europa, om voorzieningszekerheid van grondstoffen op duurzame wijze te kunnen garanderen. China behoort tot de BRICS-landen, die een steeds grotere economische en politieke macht krijgen, en deze macht ook aanwenden voor het veiligstellen van belangrijke grondstoffen. Afrika biedt als grondstoffenrijk continent grote kansen voor de mondiale grondstoffenhonger. Door na te gaan welke strategieën China in Afrika gebruikt om grondstoffen te verkrijgen, is enerzijds onderzocht wat Nederland en Europa van deze strategieën zouden kunnen leren, en anderzijds welke mogelijkheden er zijn voor samenwerking tussen Nederland en China, en in Europees verband.

De Chinese grondstoffenactiviteiten in Afrikaanse landen zijn gericht op het verkrijgen van cruciale mineralen, energiedragers (o.a. olie) en biotische grondstoffen (o.a. hout). De belangrijkste strategieën die China in Afrika hanteert om deze grondstoffen te verkrijgen zijn: het vergroten van haar marktmacht (bijvoorbeeld door bedrijven op te kopen); het inrichten van zogeheten Special Economic Zones (SEZ’s) waarin belastingregels worden aangepast om investeringen aantrekkelijker te maken; het aanleggen van infrastructuur in ruil voor grondstoffen, en het kopen/ leasen van Afrikaanse landbouwgrond.

Hoe verschillend deze Chinese strategieën ook zijn, er zijn ook een aantal belangrijke overeenkomsten. Zo zijn vooral Chinese overheidsbedrijven actief. Ook worden vooral lange-termijn contracten afgesloten. Deze contracten zijn in de regel bilateraal en weinig transparant. En er gaan enorme sommen geld mee gepaard (Grosskurth & Konijn, te verschijnen).

Zoals gezegd streeft Nederland naar grondstofgebruik dat vooruitgang oplevert voor mens, milieu en economie. Wat kunnen we vanuit dit perspectief leren van de Special Economic Zones die China in Afrika opzet? Om te beginnen, dat een SEZ voor beide partijen economisch interessant kan zijn. De SEZ’s zijn belastingtechnisch aantrekkelijk voor China. Ze bieden een mogelijkheid om handelsbarrières te omzeilen en bieden zo toegang tot de Europese markt. Ook voor Afrika bieden de SEZ’s voordelen, in het bijzonder economische groei en versterking van de infrastructuur. Een SEZ kan helpen om het veiligstellen van grondstoffen economisch rendabel te maken (de minimumeis voor profit).

Wat de andere duurzaamheidsaspecten betreft – people en planet – moet worden vastgesteld dat het opzetten van Special Economic Zones in Afrika vooralsnog onverlet laat dat er rond grondstoffenwinning nog grote problemen in Afrika zijn. Inclusief ernstige aantastingen van het milieu en mensenrechtenschendingen. Zo leidt de oliewinning in de Niger-delta tot grote milieuschade. Deze problemen herkennen wij, Nederlandse bedrijven zijn immers ook in deze regio’s actief. Ook is de winning van meerdere grondstoffen in Congo verbonden met gewapende strijd waarbij mensenrechten worden geschonden. Dit geldt bijvoorbeeld voor tantaal, een belangrijk element in elektronica zoals smartphones en tablets.

Het Rathenau Instituut pleit ervoor om het grondstoffenbeleid van Nederland en de EU te verbinden met economische groei in het buitenland. Dat is een belangrijke behoefte en een belangrijke uitdaging. Europa zou met een pilot voor een eigen Sustainable Economic Zone in het buitenland kunnen laten zien dat economische groei gepaard kan gaan met vooruitgang op sociaal en milieu gebied (people, planet, profit).

Experimenteer buiten Europa met een Sustainable Economic Zone -  Neem de ervaring met de Conflictvrije Tinketen en de Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen daarbij als basis voor gezamenlijk Europees beleid

Voor het opzetten van een Sustainable Economic Zone buiten Europa kunnen de Chinese Special Economic Zones in Afrika als inspiratie dienen. In beide gevallen gaat het om economische zones waarin de regelgeving wordt aangepast om buitenlandse investeringen aan te trekken. Belangrijk verschil is, dat waar de inrichting van Special Economic Zones nog ruimte biedt dat economische groei op gespannen voet staat met milieueisen en sociale waarborgen, een Sustainable Economic Zone als voorbeeld kan dienen van een omgang met grondstoffen die tot vooruitgang leidt voor mens, milieu en economie. Om invulling te geven aan het Nederlandse grondstoffenbeleid zouden de minimumeisen voor people, planet en profit uitgangspunt moeten zijn in de onderhandelingen met grondstofrijke landen; waar onze grondstoffen ook vandaan komen. Vooruitgang betekent dan: economische groei waarbij tenminste mensenrechtenschendingen en ernstige milieuschade worden voorkomen.

Het opzetten van een Sustainable Economic Zone vereist intensieve en constructieve gesprekken met Chinese en Afrikaanse leiders. Het Rathenau Instituut constateert dat er een geopolitiek momentum lijkt te zijn voor dergelijke gesprekken. In China, in Afrika en in de relatie tussen China en Afrika begint duurzaamheid namelijk door te dringen. Er is een aantal ontwikkelingen die het garanderen van voorzieningszekerheid onder voorwaarde van duurzaamheid dichterbij brengt (zie box 1).

Box 1: Vruchtbare bodem voor verduurzaming van internationale grondstoffenketens

Recente ontwikkelingen in China, in Afrika en in de relatie tussen China en Afrika lijken een vruchtbare bodem te bieden voor gesprekken over het opzetten van Sustainable Economic Zone in Afrika. Zo houden Chinese staatsbedrijven steeds meer rekening met milieueffecten van activiteiten in het buitenland (gedreven door ontwikkelingen in de binnenlandse politiek). Het officiële Chinese buitenlandbeleid gaat uit van non-interventie, en benadrukt het belang om zich te houden aan lokale regelgeving. China is een land met een systematische en lange termijn grondstoffenstrategie waarin voorzieningszekerheid centraal staat. Daar komt bij dat het denken in termen van duurzaamheid in opkomst is.

Ook in Afrika zijn er wat dit betreft positieve ontwikkelingen. Zo lijkt er sprake van een groeiend bewustzijn onder de bevolking over duurzaamheidskwesties. Er zijn inmiddels verschillende voorbeelden bekend waarin de lokale bevolking ernstige milieuschade niet meer accepteert. Onder sommige Afrikaanse overheden is tevens sprake van een toenemende bereidheid om hier iets aan te doen. Zo legde Tsjaad recent een grote boete op aan Chinees staatsbedrijf Chinese National Petroleum Corporation. En in Ghana zijn onlangs Chinese goudzoekers gearresteerd wegens het veroorzaken van ernstige milieuschade.

Er zit tot slot ook beweging in de relatie tussen China en Afrika. Tijdens het laatste Forum on China and Africa Cooperation zijn milieuaspecten expliciet benoemd als relevant voor de samenwerking.

Nederland doet al veel om te stimuleren dat ons grondstofgebruik aan de minimumeisen voor people, planet en profit voldoet: economische groei waarbij tenminste mensenrechtenschendingen en ernstige milieuschade worden voorkomen. Om twee voorbeelden te geven: zo is de tin uit Congo uit de sfeer van gewapend conflict gehaald, mede dankzij de (voormalig) Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen. Als verbindende factor heeft de Speciaal Gezant een belangrijke bijdrage geleverd in het verduurzamen van bijvoorbeeld de tinketen in Congo. Ook wordt met China gesproken over milieuproblematiek rond het winnen van zeldzame aardmetalen in de mijnbouwsector.

Het Rathenau Instituut beveelt aan om dit beleid internationaal verder uit te bouwen. Dit kan door buiten Europa te experimenteren met een Sustainable Economic Zone. De ervaringen met de conflictvrije tinketen en de Speciaal Gezant laten zien dat economische groei goed kan samengaan met winst voor mens en milieu. Neem deze ervaring daarom als basis voor Europees beleid en hanteer de minimumeisen voor duurzaamheid als uitgangspunt bij de samenwerking met grondstofrijke landen, zo adviseren de onderzoekers. De functie van Speciaal Gezant zou kunnen worden ingebed in het Europese Grondstoffenagentschap, waar recent door verschillende partijen voor is gepleit (o.a. bij VNO-NCW).

Voor de samenwerking met China zou het hanteren van minimum duurzaamheidseisen bijvoorbeeld betekenen dat de gespreksagenda in drie opzichten wordt verbreed; door niet alleen over zeldzame aardmaterialen te spreken, maar over alle grondstoffen; door niet alleen milieuproblematiek te bespreken, maar ook sociale duurzaamheidsaspecten (zoals mensenrechten); en door niet alleen te spreken over winning van grondstoffen in het Chinese binnenland, maar ook over Chinese grondstoffenwinning in andere landen (zoals Afrikaanse landen).

Box 2: Indium en tantaal zijn kritisch voor de Nederlandse economie

Indium en tantaal zijn twee voorbeelden van materialen die ‘kritisch’ zijn voor de Nederlandse economie (CBS 2010; TNO 2014). Indium is een metaal dat – hoewel in kleine hoeveelheden – op grote schaal voorkomt in elektronische apparatuur met beeldschermen, zoals mobiele telefoons, laptops, en tablets. Ook tantaal vooral gebruikt in elektronica, bijvoorbeeld in condensatoren. Een belangrijke eigenschap van tantaal is dat het niet reageert met lichaamsvloeistoffen. Daardoor is het geschikt voor medische apparatuur zoals gehoorapparaten en pacemakers (Kleijn, te verschijnen).

Voor beide materialen is er een grote geopolitieke uitdaging: de voorzieningszekerheid is in het geding. Zo is Europa voor de import van indium voor 81 procent afhankelijk van China, dat grondstoffen juist steeds meer nodig heeft voor eigen gebruik. Tantaal is naar verhouding geografisch minder geconcentreerd. De winning vindt vooral plaats rond de evenaar en op het zuidelijk halfrond, in Canada, Brazilië, Australië en in de Afrikaanse landen Rwanda, Mozambique, Congo, Nigeria, Ethiopië, Namibië en Zimbabwe.

Niet alleen is de voorzieningszekerheid van indium en tantaal in het geding, er zijn voor beide materialen ook grote uitdagingen om de voorzieningszekerheid op duurzame wijze te garanderen. In theorie is het geopolitieke probleem bij indium kleiner dan bij tantaal, omdat indium in belangrijke productgroepen in principe te vervangen is door minder schaarse materialen (bijvoorbeeld door koolstofnanobuisjes). Dit is echter nog niet rendabel. Tantaal kan moeilijk vervangen worden zonder belangrijke producteigenschappen te verliezen. Een uitdaging voor beide materialen is dat recycling van elektronisch afval (e-waste) nog in de kinderschoenen staat en tevens nog niet rendabel is.

Risico’s voor de voorzieningszekerheid van grondstoffen hebben alles te maken met duurzaamheid, opgevat als people, planet, profit. Dat geldt in het bijzonder voor grondstoffen die kritisch zijn voor onze economie. Bij deze grondstoffen is er immers een risico dat we niet aan de minimumeis voor profit voldoen: dat omgang met grondstoffen economisch rendabel is. Als we grondstoffen die we nodig hebben om onze economie draaiende te houden niet kunnen verkrijgen is dat een probleem voor economische duurzaamheid.

Grondstoffen worden nu vooral als kritisch gezien als niet wordt voldaan aan de minimumeis voor profit. Maar zoals we hebben gezien zijn er ook voor de sociale en de ecologische kant van ons grondstoffengebruik minimumeisen waaraan voldaan moet worden om dit gebruik duurzaam te kunnen noemen. De minimumeisen voor people en planet zijn: het voorkomen van ernstige milieuschade en mensenrechtenschendingen. Waar onze grondstoffen ook vandaan komen.

Het doel van het Nederlandse grondstoffenbeleid is om de voorzieningszekerheid van belangrijke grondstoffen op duurzame wijze te garanderen. Als de voorzieningszekerheid is gegarandeerd dan is sprake van economische duurzaamheid. Het gaat daarbij niet alleen om economische duurzaamheid, maar ook om ecologische en sociale duurzaamheid. Sterker: ecologische en sociale duurzaamheid is een voorwaarde voor economische duurzaamheid. Het ligt daarom voor de hand om grondstoffen niet alleen als kritisch te zien als er een probleem is met economische duurzaamheid maar ook als het veiligstellen van deze grondstoffen gepaard gaat met ernstige milieuschade of mensenrechtenschendingen.

Voor een minimale invulling van het Nederlands beleid, waarin duurzaamheid wordt opgevat als people, planet, profit, is het nodig dat de minimumeisen worden gebruikt in onderhandelingen met grondstofrijke partnerlanden.

Betrek bij het beoordelen welke grondstoffen “kritisch” voor ons zijn, naast economische criteria ook sociale en ecologische minimumeisen, en gebruik deze in onderhandelingen met partnerlanden

De gedachte om ook ecologische en sociale aspecten te betrekken bij de vraag of een grondstof kritisch is voor de Nederlandse economie, is niet nieuw. Ook in beleidskringen wordt hierover nagedacht en worden verschillende indicatoren voorgesteld om hier handen en voeten aan te geven. Om de ecologische duurzaamheid van ons grondstoffengebruik te bepalen zijn enkele indicatoren voorgesteld: de Environmental Performance Index (EPI) en de Ecologische Voetafdruk. De EPI geeft de ecologische prestatie van bronlanden aan. Hierbij wordt gekeken naar de vitaliteit van een ecosysteem (o.a. water, landbouw, bossen, visserij, biodiversiteit, klimaat) en welke gezondheidsimpact dit heeft (o.a. volksgezondheid, luchtkwaliteit, watervoorziening). De Ecologische Voetafdruk geeft weer hoeveel  natuur we nodig hebben om een bepaalde leefstijl te ondersteunen, inclusief ons gebruik van grondstoffen.

Hanteer het voorkómen van ernstige milieuschade als minimumeis voor ecologische duurzaamheid. Gebruik hiervoor de Environmental Performance Index en de Ecologische Voetafdruk

De Human Development Index (HDI) van de Verenigde Naties (VN) wordt als mogelijke kandidaat genoemd voor de invulling van het sociale aspect van duurzaam grondstoffenbeleid. De HDI heeft betrekking op zaken als de kansen op een lang en gezond leven, op onderwijs, en de kansen op een fatsoenlijke levensstandaard. Dat past goed bij de focus op ontwikkeling die verankerd is in het Nederlandse grondstoffenbeleid.

Het Rathenau Instituut onderschrijft een bredere visie op wat grondstoffen kritisch maakt en sluit zich aan bij het gebruik van deze indicatoren om een beter beeld te krijgen van sociale en ecologische aspecten van ons grondstoffengebruik. In Grondstoffenhonger duurzaam stillen plaatsen de onderzoekers hierbij wel enkele kanttekeningen. Ten eerste: indicatoren verschaffen wel inzicht in hoe landen op deze punten scoren maar zeggen zelf niets over aan welke eisen landen minimaal moeten voldoen om van duurzaam grondstoffengebruik te kunnen spreken. Daarvoor zou eigenlijk een minimale EPI score moeten worden vastgelegd.

Het tweede aandachtspunt betreft de Human Development Index. De HDI geeft weliswaar informatie over belangrijke sociale aspecten, zoals levensverwachting en onderwijs maar geeft geen informatie  over schendingen van fundamentele vrijheidsrechten bij de winning van grondstoffen of handel daarin. Daarmee vangt de HDI niet datgene wat vanuit een minimale invulling van het sociale aspect van duurzaam grondstoffenbeleid van belang is. De Human Rights Indicators, die net als de HDI breed worden gedragen, zijn een goede aanvulling.

Hanteer het voorkómen van mensenrechtenschending als minimumeis voor sociale duurzaamheid. Gebruik hiervoor de Human Rights Indicators, eventueel naast de Human Development Index

Tantaal is een voorbeeld van een grondstof die afkomstig is uit een conflictgebied (Congo, DR). De winning gaat gepaard met schending van fundamentele vrijheidsrechten. Tantaal wordt daarom bestempeld als conflictmateriaal. Hoewel zich voor tantaal mogelijkheden lijken aan te dienen om de winning uit te breiden in non-conflictgebieden (o.a. Groenland), zal er naar alle waarschijnlijkheid een markt blijven voor conflictmaterialen. Dat vraagt er dus om dat we onze houding bepalen ten aanzien van conflictmaterialen.

Over conflictmaterialen speelt momenteel een discussie tussen het Europese Parlement en de Europese Commissie. De EC stelt een systeem van vrijwillige zelfcertificatie voor, waarbij bedrijven die geen conflictmaterialen willen gebruiken, hiervoor zelf een certificaat kunnen ontwikkelen. Het gaat hierbij om bedrijven die bij de winning van grondstoffen betrokken zijn. Het Europese Parlement is voorstander van verplichte certificatie, en pleit voor een regeling die de hele grondstofketen omvat – van winning tot eindgebruiker (bedrijven of consumenten).

Het Nederlands kabinet geeft de voorkeur aan investeren in de ontwikkeling van conflictgebieden boven het mijden van deze gebieden. Het volgt de lijn van de Europese Commissie (vrijwillige zelfcertificering). Het Kabinet verwacht dat verplichte certificatie minder effectief zal zijn, en een risico met zich meebrengt dat bedrijven conflictgebieden geheel zullen mijden. Het kabinet overweegt wel om na een periode van twee jaar alsnog voor verplichte certificatie te kiezen, als vrijwillige zelfcertificatie onvoldoende effectief is in het terugdringen van het gebruik van conflictmaterialen.

Het Nederlandse Parlement heeft hierover nog geen standpunt ingenomen. Het verdient aanbeveling om het vastgestelde Nederlandse beleid te gebruiken om de discussie tussen de Europese Commissie en het Europees Parlement te beoordelen. Daarbij is van belang dat transparantie een eerste voorwaarde is voor het uitbannen van het gebruik van conflictmaterialen. Het is de vraag of vrijwillige zelfcertificatie de benodigde transparantie zal brengen. Dat hangt onder meer af van de vraag of bedrijven die nu actief zijn in deze gebieden, gestimuleerd kunnen worden om mee te doen aan het schema van vrijwillige zelfcertificatie.

Gevolgen voor de praktijk

Deze bredere opvatting van een ‘kritische’ grondstof zou tot andere lijsten met kritische grondstoffen leiden dan die tot nu toe voor (o.a.) Nederland en Europa zijn gemaakt. Hierop kunnen ook grondstoffen voorkomen die niet kritisch zijn voor de Nederlandse economie in de traditionele zin, maar wel in sociaal en/of ecologisch opzicht. Een voorbeeld van een grondstof die kritisch is in sociaal opzicht zijn steenkolen die in bepaalde mijnen in Colombia worden gewonnen, waarbij de winning gepaard ging met mensenrechtenschendingen – zogeheten ‘bloedkolen’. Deze kolen zijn in Nederlandse centrales gebruikt voor de opwekking van elektriciteit. Palmolie, tot slot, is een voorbeeld van een grondstof die kritisch is in ecologisch opzicht. Om voldoende palmolie te kunnen produceren, worden bijvoorbeeld in Indonesië op grote schaal delen van het regenwoud gekapt.

Naar een integraal grondstoffenbeleid

Voor een duurzaam Nederlands grondstoffenbeleid is het van belang dat alle grondstoffen die wij gebruiken tenminste voldoen aan de minimumeisen voor economische, sociale en ecologische duurzaamheid. Om daar zicht op te krijgen is beleid nodig waarin steeds vanuit people, planet en profit naar de omgang met grondstoffen wordt gekeken. Met andere woorden: duurzaam grondstoffenbeleid moet integraal zijn.

Stimuleer integraal grondstoffenbeleid, waarbij grondstofwinning en -gebruik steeds vanuit economische, ecologische en sociale duurzaamheid worden beoordeeld

Het Kabinet streeft naar een integraal grondstoffenbeleid. Met het rapport ‘Grondstoffenhonger duurzaam stillen’ draagt het Rathenau Instituut daarvoor ingrediënten aan:

  • Stel minimum duurzaamheidseisen aan grondstoffen, voor people, planet en profit;
  • Geef duurzaam grondstoffenbeleid een economisch perspectief, binnen en buiten Europa;
  • Betrek bij het beoordelen welke grondstoffen “kritisch” voor ons zijn, naast economische criteria ook sociale en ecologische minimumeisen, en gebruik deze in onderhandelingen met partnerlanden.

Meer lezen

Lees ook