calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Duidelijker besluitvormingsproces helpt opbouw van kennis voor radioactief afvalbeheer

Artikel
20 juni 2024

Een heldere vooraf uitgestippelde koers maakt het eenvoudiger om tijdig de nodige kennis te ontwikkelen (foto Amstel Gold Race: Jasper Jacobs/ ANP/ Belga)

Image
Mensen onder een paraplu kijken hoe wielrenners tijdens de Amstel Gold Race van 2023 door een regenachtig Limburgs landschap koersen.

Een gebrek aan urgentie en richting bij de besluitvorming over de berging van radioactief afval belemmert de opbouw van de kennis die voor die besluitvorming noodzakelijk is. Dat concludeert het Rathenau Instituut in het rapport 'Koersen naar kennis' over de knowhow die Nederland heeft om te kunnen besluiten over een definitieve bergplek voor radioactief afval. Het rapport laat zien dat de overheid de kennisontwikkeling op dit terrein gerichter kan sturen door een helder stappenplan te maken voor de besluiten die ze zal moeten nemen.

In het kort

  • Onderzoek voor de definitieve berging van radioactief afval richt zich vooral op technische kennis.
  • Sociaalwetenschappelijke kennis over bijvoorbeeld de betrokkenheid van belanghebbenden is nog steeds een ondergeschoven kindje.
  • Het is niet alleen belangrijk dat er voldoende kennis is, maar ook dat burgers vertrouwen hebben in die kennis en hoe die tot stand is gekomen.

Eind vorige eeuw besloot de regering om het Nederlandse radioactief afval op te slaan in Zeeland. Deze bovengrondse opslag is een tijdelijke oplossing voor de lange termijn. Het kabinet wil rond het jaar 2100 beslissen over een definitieve bergplek die bij voorkeur diep in de grond ligt en dertig jaar later in gebruik moet zijn. Het besluitvormingsproces hiervoor moet nog worden ingevuld.

Kennis is noodzakelijk om te bepalen hoe en waar Nederland het afval kan bergen en voor het in kaart brengen van de risico’s die daarmee samenhangen. Ook regionale overheden, maatschappelijke organisaties en burgers hebben deze kennis nodig om hun rol bij de besluitvorming te kunnen spelen. Omdat het momenteel niet duidelijk is wanneer het kabinet de beslissingen gaat nemen die aan een definitieve bergplek vooraf moeten gaan, is het volgens het Rathenau Instituut onduidelijk welke kennis wanneer beschikbaar moet zijn.

Zweden en Zwitserland

Het Rathenau Instituut sprak voor dit onderzoek met 24 deskundigen, organiseerde twee workshops en bestudeerde de relevante literatuur. Hieruit werd onder meer duidelijk dat Nederland de berging lange tijd vooral zag als een technische uitdaging. Het onderzoek richtte zich vooral op methoden om het afval in zout- of kleilagen te bergen. Sociaalwetenschappelijke kennis over bijvoorbeeld besluitvorming en het betrekken van belanghebbenden kreeg veel minder aandacht en is nog steeds een ondergeschoven kindje. Ook is het onduidelijk wie dat onderzoek moet financieren: de afvalproducenten of de overheid?

‘Het beheer van radioactief afval is ook een maatschappelijk vraagstuk,’ zegt onderzoeker Romy Dekker: ‘Dit betekent dat het niet alleen belangrijk is dat er voldoende kennis is, maar ook dat burgers vertrouwen hebben in die kennis en hoe die tot stand is gekomen. Daarvoor zul je ze ook een rol moeten geven in het onderzoek. In het buitenland zijn daar interessante voorbeelden van. Zo kunnen in Zweden maatschappelijke organisaties geld krijgen voor onderzoek naar nucleair afval en kunnen regionale overheden in Zwitserland onafhankelijke onderzoekscommissies instellen.’

Advies over besluitvorming

Het nieuwe rapport is een van de projecten die het Rathenau Instituut uitvoert om het kabinet te kunnen adviseren over hoe Nederland het beste kan beslissen over de definitieve berging van zijn radioactief afval. Al eerder onderzocht het instituut hoe Nederland sinds de Tweede Wereldoorlog is omgegaan met zijn radioactief afval, hoe andere landen over de berging van hun afval beslissen en welke wetten en regelingen gelden voor het beheer van radioactief afval. Het adviesrapport over de besluitvorming zal later dit jaar worden aangeboden aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.