calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Veelgestelde vragen

Drijfveren van onderzoekers 2018
Image

Kennisoverdracht wordt ook wel kennisbenutting of valorisatie genoemd. We hanteren in de enquête en in dit rapport deze definitie van het ministerie van OCW:

  • Kennisoverdracht is het proces van waardecreatie uit kennis, door kennis geschikt en/of beschikbaar te maken voor economische en/of maatschappelijke benutting en te vertalen in producten, diensten, processen en nieuwe bedrijvigheid.

Het gaat bij kennisoverdracht om de economische benutting van kennis, het benutten van kennis voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en/of het bijdragen aan maatschappelijke discussies.

  • Voor de universiteiten, UMC’s en hogescholen is kennisoverdracht als taak vastgelegd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.
  • Voor de NWO- en KNAW-instituten is deze taak niet wettelijk vastgelegd, maar beide koepels geven kennisoverdracht wel als taak aan hun instituten mee.
  • Voor de publieke kennisorganisaties geldt dat hun missie gericht is op het zoeken van oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken, het informeren van beleid en/of het ondersteunen van het bedrijfsleven. Kennisoverdracht hoort daar bij.

Enkele kenmerken van de respondenten:

  • Het totaal aantal respondenten (n) is 2.613.
  • Het aandeel vrouwen is 47%.
  • 80% woonde op haar/zijn 18e verjaardag in Nederland.
  • 64% is gepromoveerd, 28% promoveert.
  • 24% is aangesteld als promovendus.
  • 11% is hoogleraar.
  • 19% is onderzoeker op het vakgebied van gedrag & maatschappij.
  • 40% van de respondenten aan de universiteit is docent (UD) of hoofddocent (UHD).

Verder zijn alle universiteiten vertegenwoordigd, 32 van de 36 hogescholen, de UMC's en NWO- en KNAW-instituten, en 22 van de 29 publieke kennisorganisaties.

In de enquête hebben wij niet expliciet overwerk gemeten; dit was niet het doel van de enquête. Omdat overwerk een actueel thema is, hebben wij geprobeerd hierin inzicht te krijgen op basis van beschikbare data:

  1. het aantal uur dat men per week zelf zegt te werken, en
  2. de aanstelling die men heeft.

Op basis van deze twee vragen hebben wij een schatting gemaakt van het aantal uur dat men gemiddeld meer of minder werkt dan de aanstelling (hierna: ‘overwerk’).

Als eerste hebben we de fte-aanstellingen getransformeerd naar uren die men per week werkt, waarbij werd uitgegaan van een voltijdsaanstelling van 38 uur bij de universiteiten, hogescholen en de instituten van NWO en KNAW. Een fte-aanstelling van bijvoorbeeld 0,8 staat dan gelijk aan 30,4 uur. Bij de UMC’s en publieke kennisorganisaties gingen we uit van een 36-urige werkweek in voltijd.

Om te berekenen hoeveel iemand meer of minder werkt dan de aanstelling, hebben we het aantal uur dat men werkelijk werkt, gedeeld door het aantal uur volgens de aanstelling. Iemand die bijvoorbeeld 50 uur per week werkt en een aanstelling van 38 uur heeft, werkt 50/38=1,32, oftewel 32% meer.

Uitschieters

De mate waarin men overwerkt laat extreem lage en hoge waardes zien. Dat wil zeggen: er zijn onderzoekers die maar 20% van hun aanstelling werken en onderzoekers die 7x zoveel als hun aanstelling werken. Deze uitschieters komen voornamelijk voor bij aanstellingen kleiner dan 0,6 fte. Het is mogelijk dat deze onderzoekers de vragen verkeerd begrepen hebben. In de introductie van de vragenlijst staat dat ze de vragen moeten beantwoorden vanuit de onderzoeksinstelling waar ze in de praktijk het grootste deel van de tijd werkzaam zijn. Bij de vragen over de aanstelling (fte) en het aantal uur dat ze werkzaam zijn, moeten ze aanstellingen/uren aan meerdere onderzoeksinstellingen optellen. Respondenten met een aanstelling kleiner dan 0,6 fte worden daarom uitgesloten (n=209). Daarnaast worden respondenten die minder dan 76% van hun aanstelling werken uitgesloten (n=32). Het is onwaarschijnlijk dat iemand die bijvoorbeeld een aanstelling van 0,8 fte heeft, bijna een hele dag niet werkt (maar wel betaald krijgt). Er blijven dan 2.378 respondenten over.

We hebben onderzoekers gevraagd naar het aantal uur dat zij per week werken en de omvang van hun aanstelling (in fte). Op basis van deze gegevens hebben we kunnen bepalen of onderzoekers meer werken dan de uren waarvoor ze zijn aangesteld.

  • Aan universiteiten wordt gemiddeld 28% per week overgewerkt.
  • Aan UMC's wordt gem. 34% per week overgewerkt.
  • Aan publieke kennisorganisaties wordt gem. 19% per week overgewerkt.
  • Aan de NWO- of KNAW-instituten wordt gem. 22% per week overgewerkt.
  • Aan hogescholen wordt gem. 33% per week overgewerkt.

Onderzoekers werken gemiddeld ruim een kwart van hun aanstelling over.

  • Bij de organisaties met een duidelijke onderwijstaak (universiteiten, UMC’s en hogescholen) wordt gemiddeld het meest overgewerkt. Bij UMC’s werkt 44% van de onderzoekers meer dan een derde van hun aanstelling over, wat bij een voltijd aanstelling neerkomt op 12 extra uren per week.
  • Op de universiteit verschilt het overwerk per functie. Over het algemeen geldt: hoe hoger de functie, hoe meer overwerk. Zo werkt een hoogleraar gemiddeld ruim 45% over, en een promovendus 19%. UHD’s en UD’s werken circa 29% van hun aanstelling over. De verschillen tussen mannen en vrouwen zijn klein. Mannen werken gemiddeld iets meer over dan vrouwen: 30% overwerk versus 24%. Deze verschillen zijn het grootst bij de promovendi.
  • Universitaire onderzoekers met een vaste aanstelling werken gemiddeld meer over dan onderzoekers met een tijdelijke aanstelling (32% overwerk versus 21%). Dit verschil is nog groter bij onderzoekers aan UMC’s. Daar werken onderzoekers met een vaste aanstelling gemiddeld 44% van hun aanstelling over, tegenover 26% overwerk bij onderzoekers met een tijdelijk dienstverband.

 

Voor universiteiten hebben we gekeken of er verschillen zijn tussen de tijdsbesteding van mannelijke onderzoekers en die van vrouwelijke onderzoekers. Wat opviel:

  • 51% van de vrouwen besteedt meer tot veel meer tijd aan onderwijs dan afgesproken, tegenover 39% van de mannen. Dit is vooral het geval bij postdocs/onderzoekers en promovendi. Zo besteedt 47% van de vrouwelijke postdocs/onderzoekers meer tot veel meer tijd dan afgesproken aan onderwijs, bij de mannen is dit 33%.
  • 53% van de vrouwen geeft aan minder tot veel minder tijd te besteden aan onderzoek dan afgesproken, tegenover 46% van de mannen. Dat verschil is het grootste bij de hoogleraren. 76% van de vrouwelijke hoogleraren zegt dat zij minder tot veel minder tijd dan afgesproken kunnen besteden aan onderzoek. Bij de mannen is dit 50%.
  • Vrouwen zijn vaker ontevreden dan mannen over de tijd die ze kunnen besteden aan onderwijs (29% tegenover 19%). Dit verschil is het grootst bij de UD’s en hoogleraren. 46% Van de vrouwelijke UD’s is ontevreden tot heel ontevreden over de tijd die ze kunnen besteden aan onderwijs. Bij hun mannelijke collega’s is dat 30%. Van de vrouwelijke hoogleraren is 28% ontevreden tot heel ontevreden over de onderwijstijd; bij hun mannelijke collega’s is dat 14%.
  • 72% van de vrouwelijke UD’s is ontevreden tot heel ontevreden over de tijd die ze aan onderzoek kunnen besteden, tegenover 57% van hun mannelijke collega’s.