calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Innoveren voor maatschappelijke doelen

artikel
01 maart 2019
Innovatie gemeente casus publieke waarden
Image
Innoveren voor maatschappelijke doelen

In dit artikel vestigen we de aandacht op de nieuwe generatie van transformatief innovatiebeleid dat oplossingen en transitiepaden wil bevorderen voor de grote maatschappelijke uitdagingen van deze tijd. Gemeenten kunnen hier als lokale organisatoren, voor wie de problematiek vaak concreet zichtbaar en voelbaar is, een belangrijke rol spelen door interessante innovatie-initiatieven te versterken.

Maar gemeenten kunnen het niet alleen. Samenwerking met (lokale) bedrijven, kennisinstellingen, professionals, gebruikers, burgerinitiatieven, inwoners en/of maatschappelijke organisaties is noodzakelijk. En om lokale oplossingen te kunnen opschalen, is samenwerking nodig met andere gemeenten, met regionale en nationale overheden, en soms ook met andere Europese overheden.

Dit artikel is een bewerking van een hoofdstuk uit Waardevol digitaliseren.

Innovatiebeleid voor maatschappelijke uitdagingen

Het kennis- en innovatiebeleid is de laatste tijd steeds sterker in het teken komen te staan van grote maatschappelijke opgaven zoals klimaatverandering, duurzaam transport en mobiliteit, duurzame energie, voedselzekerheid en vergrijzing van de bevolking.

Europa was daarin een voorloper met haar kaderprogramma voor onderzoek en innovatie Horizon2020. Een belangrijk deel van dat programmabudget is gereserveerd voor onderzoek dat wil bijdragen aan het vinden van oplossingen voor zeven grand societal challenges. Inmiddels zijn deze uitdagingen ook doorgedrongen in het nationale en regionale kennisen innovatiebeleid.

In Noord-Nederland werd de slimme specialisatiestrategie bijvoorbeeld gericht op vier maatschappelijke uitdagingen, waar voorheen nog sectoren centraal stonden in het beleid. In het nationale innovatiebeleid hebben de topsectoren op verzoek van de minister aangegeven hoe hun agenda’s en activiteiten bijdragen aan maatschappelijke opgaven. Het regeerakkoord spreekt van een kanteling van het topsectorenbeleid richting maatschappelijke opgaven. Innovatiebeleid heeft van oudsher als doel om bedrijven of bedrijfssectoren innovatiever te maken en om te zorgen voor vitale innovatieecosystemen. In het nieuwe innovatiebeleid probeert de overheid met gerichte maatregelen innovatieve oplossingen voor complexe en hardnekkige maatschappelijke problemen te stimuleren.

Het uitgangspunt van het nieuwe innovatiebeleid is dat de overheid actief helpt zoeken naar nieuwe mogelijkheden om de uitdagingen van de 21e eeuw aan te pakken, zoals aangegeven door Mazzuccato en Raworth. De wens om innovatiebeleid sterker in dienst te stellen van maatschappelijke uitdagingen is inmiddels breed gedragen.

INNOVATIEBELEID

Schetsmatig kunnen we de ontwikkeling van het innovatiebeleid als volgt samenvatten. Tot de jaren ‘80 was het beleid sterk gericht op het uitlokken van R&D-investeringen door het bieden van subsidies en belastingvoordelen en het beschermen van intellectueel eigendom.[1] Het ‘marktfalen’ bood de legitimatie voor overheidsbeleid: bedrijven zullen uit eigen overweging minder investeren in R&D dan maatschappelijk wenselijk, omdat anderen meeprofiteren van de resultaten daarvan.

Vanaf de jaren ’90 werd het denken in termen van innovatiesystemen dominant. De overheid heeft in dat kader vooral de rol om ‘systeemfalen’ te repareren. Het innovatiebeleid is in deze periode sterk gericht op het verbinden van de actoren in het innovatiesysteem en het stimuleren van publiek-private samenwerking (PPS).[2] Recentelijk zien we een derde generatie ‘transformatief’ innovatiebeleid opkomen waarvan het doel is om gericht maatschappelijk gewenste innovaties te stimuleren.

De overheid heeft in dit kader ook een meer inhoudelijke rol in het helpen vinden van innovatieve oplossingen en transitiepaden voor prangende maatschappelijke opgaven, zoals de overgang naar een koolstofarme economie of een circulaire economie. Kortom, naast markt- en systeemfalen is nu ook transitiefalen een legitimatie voor innovatiebeleid.

Het belang van cocreatie

Transformatief innovatiebeleid vraagt om nieuwe denk- en werkwijzen in het beleid en in de aansturing en organisatie van onderzoek en innovatie. Een aspect hiervan is dat technologische innovaties alleen nooit genoeg zullen zijn. Sociale innovaties in bestaande praktijken van bedrijven, professionals en gebruikers zijn vaak veel belangrijker. Vandaar ook de noodzaak om bijvoorbeeld gedragswetenschappers, bedrijven, gebruikers, burgerinitiatieven en belangenorganisaties actief te betrekken bij het onderzoek naar nieuwe oplossingen. Innovatiebeleid voor maatschappelijke uitdagingen moeten worden uitgevoerd met nieuwe beleidsinstrumenten die zijn gebaseerd op ‘cocreatie’ van innovatie.

Cocreatie betekent in dit verband dat naast onderzoekers en technologieontwikkelaars ook eindgebruikers, professionals, burgers en/of maatschappelijke partijen een actieve rol krijgen in het agenderen én het ontwikkelen van innovatieve oplossingen die in de praktijk ook echt werken. Voor maatschappelijke transities is praktijk- of ervaringskennis vaak net zo belangrijk als wetenschappelijke technologische technologische kennis en -vaardigheden. Er is een rol voor de overheid om dit soort samenwerkingen te faciliteren, te coördineren, te stimuleren en/of te orkestreren.

Een ander aspect van transformatief innovatiebeleid is dat grote maatschappelijke uitdagingen op de lange termijn moeten worden vertaald naar concrete missies en programma’s waarin oplossingen en oplossingsrichtingen kunnen worden verkend en getest. Een experimentele aanpak is vereist omdat niet kan worden aangeven hoe de transitiepaden moeten worden vormgegeven. De uitdaging is juist een gezamenlijk zoekproces te organiseren naar welke transitiepaden gewenst en begaanbaar zijn.

cocreatie
De uitdaging is juist een gezamenlijk zoekproces te organiseren naar welke technologische innovaties gewenst zijn. Foto: Hollandse Hoogte

Lokale schaal lonkt

Lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol in dit nieuwe innovatiebeleid. In de eerste plaats omdat de maatschappelijke problematiek juist op het niveau van steden en dorpen wordt gevoeld en omdat lokale overheden een verantwoordelijkheid hebben om er iets aan te doen. Deze verantwoordelijkheid van lokale overheden is de laatste jaren groter geworden doordat het Rijk diverse decentralisaties heeft doorgevoerd. In de tweede plaats omdat grote maatschappelijke uitdagingen op lokaal niveau ‘behapbaar’ gemaakt kunnen worden.

Op lokaal niveau kunnen experimenten worden gedaan om uit te vinden welke oplossingen en transitiepaden veelbelovend zijn. Door lokaal te experimenteren met nieuwe oplossingen hoeven beleidskaders en bestaande structuren op nationaal niveau bijvoorbeeld niet direct overhoop gehaald te worden. Bovendien is cocreatie het meest effectief als het wordt georganiseerd rondom een lokaal initiatief of experiment; het opbouwen van onderling vertrouwen en persoonlijke kennisuitwisseling lukt op lokale schaal vaak beter.

City Deals: multi-level samenwerken

Maar lokale overheden kunnen het niet alleen. Om te zorgen dat lokale initiatieven bijdragen aan maatschappelijke transities op grotere schaal, moeten ze samenwerken met andere gemeenten, provincies, rijksoverheid, waterschappen en soms zelfs de Europese Commissie. De uitdaging van uitdagingsgericht innovatiebeleid is te komen tot een ‘multi-level’ arbeidsverdeling waarin elke bestuurslaag vanuit eigen competenties en verantwoordelijkheden bijdraagt aan het vinden van oplossingen en transitiepaden voor de maatschappelijke opgaven. Een voorbeeld van zo’n multi-level aanpak in beleid zijn de City Deals die de rijksoverheid sluit met lokale overheden.

Hierna gaan we eerst in op de rol van de lokale overheid in het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen. Vervolgens verhelderen we het fenomeen living lab als beloftevol instrument voor transformatief innovatiebeleid. In theorie bieden living labs een levensechte omgeving waarin meerdere partijen gezamenlijk experimenteren en werken aan innovaties voor maatschappelijke uitdagingen; dit maakt ze interessant voor transformatief innovatiebeleid op lokaal niveau.

In de praktijk gaat onder het label living lab echter een bonte verzameling initiatieven schuil met diverse kenmerken. Daarom geven we verderop in dit artikel een typologie van living labs die hierin orde schept. Ook laten we zien wat er nodig is om living labs effectief te laten bijdragen aan het vinden van innovatieve oplossingen en begaanbare transitiepaden voor de grote maatschappelijke uitdagingen. We sluiten dit artikel af met zes lessen voor de opkomende generatie van transformatief innovatiebeleid.

De noodzaak om iets te doen aan de problematiek op gebied van klimaat, milieu, gezondheid, armoede en bereikbaarheid is vooral in steden groot.

Rol van gemeenten

De gemeente vertegenwoordigt een belangrijk bestuursniveau als het gaat om het werken aan grote maatschappelijke uitdagingen. De noodzaak om iets te doen aan de problematiek op gebied van klimaat, milieu, gezondheid, armoede, bereikbaarheid etc. is vooral in steden groot. Bovendien bieden gemeenten met hun lokale netwerken van bedrijven, kennisinstellingen en burgerinitiatieven ook een goede arena om te werken aan oplossingen. In lokale netwerken en initiatieven kunnen partijen elkaar vinden en hun krachten bundelen.

Kopenhagen als voorbeeld hoe het kan

Mondiale uitdagingen als CO2 -reductie lijken te groot om op gemeentelijk niveau te behapstukken. Toch kunnen gemeenten wel degelijk gericht werken aan dit soort maatschappelijke opgaven. Kopenhagen laat dat op mooie wijze zien. Het stadsbestuur formuleerde al in 2005 dat Kopenhagen in 2025 CO2 -neutraal wil zijn. Daardoor hebben overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties 20 jaar de tijd om hier actie op te ondernemen. De grote maatschappelijke uitdagingen moeten worden vertaald in lokale missies en beleidsdoelen die op draagvlak kunnen rekenen van de burgers. Het is vervolgens de kunst om een portfolio aan initiatieven te ontwikkelen die bij kan dragen aan de gestelde doelen.

Maatschappelijke uitdagingen zijn dermate complex dat er een reeks van (opeenvolgende) initiatieven nodig zal zijn om innovatieve oplossingen te vinden die ook echt bijdragen aan de gewenste maatschappelijke veranderingen. Dit vraagt om leiderschap en expertise van de overheid als vertegenwoordiger van het algemene belang. Leiderschap om de richting uit te zetten, te bewaken en waar nodig bij te sturen, ook wanneer de richting wordt betwist en maatschappelijke weerstand oproept. En expertise om samen met maatschappelijke stakeholders te kunnen bepalen welke initiatieven wel en welke niet bijdragen aan gestelde missiedoelen. Gemeenten moeten daarbij per initiatief of project een balans zien te vinden tussen sturen, aanjagen, faciliteren en loslaten.

opwarming van de aarde
Mondiale uitdagingen als CO2 -reductie lijken te groot om op gemeentelijk niveau te behapstukken. Toch kunnen gemeenten wel degelijk gericht werken aan dit soort maatschappelijke opgaven. Foto: Hollandse Hoogte

Arnhem en Amsterdam als aanjagers

Een gemeente kan zelf actie ondernemen op terreinen waar zij voor verantwoordelijk is. Kopenhagen investeerde in hybride bussen die de CO2 -uitstoot met 75 procent verlaagden. Maar de overheid kan anderen ook verplichten klimaatneutraal te acteren, zoals recentelijk Arnhem deed met het instellen van de strengste milieuzone van Nederland. Een gemeente kan daarnaast bottom-up initiatieven aanjagen en faciliteren.

Een voorbeeld daarvan is het beleid van Amsterdam jegens bewoners in Amsterdam-Noord die een op kringloopeconomie gebaseerde, ciruclaire wijk willen realiseren; de gemeente gaat flexibel om met regelgeving en probeert van dit verduurzamingsinitiatief te leren voor andere stadsdelen. Vanwege de complexiteit van maatschappelijke problemen is het nuttig om te experimenteren en in te zetten op living labs. Deze kunnen door de gemeente worden geïnitieerd, maar ook door andere partijen, waarna de gemeente het simpelweg kan laten gebeuren of alsnog kan aanjagen of faciliteren.

Living labs als innovatie-instrument

Er zijn twee essentiële kenmerken van living labs, namelijk een levensechte experimenteeromgeving (de labruimte) en het gezamenlijke experimenteren (een cocreatieve aanpak). In de praktijk wordt het label living lab echter op allerlei initiatieven geplakt. Daarnaast zien we initiatieven die zich afficheren als fieldlab, smart lab of iets dergelijks, waarbij het niet altijd duidelijk is wat hiermee precies wordt bedoeld.

Om meer grip te krijgen op deze diverse labinitiatieven, hebben we een typologie ontwikkeld op basis van de hierboven aangeduide kenmerken. Figuur 1 vat deze schematisch samen. We lichten de twee dimensies hieronder toe.

Binnen- of buitenwereld en mate van cocreatie

De eerste dimensie is het soort ruimte waarin de experimenten worden georganiseerd. Aan de ene kant zien we experimenten die worden gedaan in duidelijk afgebakende labruimtes, in een gebouw of deel van een gebouw dat is afgeschermd van de buitenwereld. De testomgeving kan daardoor goed worden gecontroleerd. Aan de andere kant zijn er labs die juist in de buitenwereld worden georganiseerd, in een straat, buurt of buitengebied. Vaak worden hier digitale technologieën gebruikt, bijvoorbeeld slimme sensoren die de testomgeving monitoren.

De tweede dimensie is de mate van cocreatie. Als de samenwerking beperkt is tot onderzoekers en bedrijven, dan is de mate van cocreatie laag. Als ook professionals, beleidsmakers, burgers en/of maatschappelijke partijen een actieve rol spelen in het opzetten en uitvoeren van de experimenten, dan is de mate van cocreatie juist hoog.

figuur 2
Figuur 1

Type 1: Open wetenschappelijke onderzoeksfaciliteiten

Het eerste type betreft een samenwerking tussen een kennisinstelling en bedrijven waarbij de kennisinstelling haar faciliteiten opent voor deze bedrijven. De experimenten vinden meestal plaats in een klassieke laboratoriumomgeving en kennen een beperkte mate van cocreatie. Dit type is vooral gericht op onderzoek en technologische ontwikkeling en wordt door universiteiten ingezet om kennis maatschappelijk te valoriseren.

Een voorbeeld hiervan is het Dutch Optics Center waarin de TU Delft en TNO samenwerken om nieuwe optische vindingen te matchen met behoeften van bedrijven en zo innovatie en valorisatie aan te jagen. Het type sluit aan op de eerste en tweede generatie van innovatiebeleid waarbij de focus ligt op kennisbenutting en innovatie in het bedrijfsleven zonder dat de overheid daaraan expliciet richting geeft. Het doel is technologie inzetten om nieuwe producten en diensten te leveren die zorgen voor banen en omzet bij bedrijven.

Type 2: Fieldlabs van de maakindustrie

In het tweede type werkt een groep bedrijven samen met kennisinstellingen aan de digitalisering en robotisering van bedrijfsprocessen. Deze initiatieven worden vaak gesteund door een regionale of lokale overheid met als doel om de maakindustrie in de regio innovatief en concurrerend te houden. De experimenten worden meestal georganiseerd in een fysiek gebouw met een nagebootste bedrijfsomgeving. De mate van cocreatie is beperkt omdat er geen eindgebruikers, burgers of maatschappelijke partijen bij betrokken (hoeven te) worden.

Er zijn inmiddels vele voorbeelden van fieldlabs in het kader van het Smart Industry-beleid van de Rijksoverheid. Zo worden in de Duurzaamheidsfabriek in Dordrecht zowel bestaande medewerkers als studenten wegwijs gemaakt in nieuwe, digitale mogelijkheden voor de maritieme en energiesector.

Ook dit type past bij de eerste en tweede generatie van innovatiebeleid. Het doel van dit beleid is de concurrentiepositie van de maakindustrie te versterken en daarmee de directe en indirecte werkgelegenheid die deze industrie biedt te behouden en te vergroten.[3] Het beleid is niet bedoeld om gericht bij te dragen aan het vinden van gewenste innovatieve oplossingen en begaanbare transitiepaden voor maatschappelijke uitdagingen.

Type 3: Commerciële gemeentelijke testfaciliteiten

In het derde type, commerciële gemeentelijke testfaciliteiten, is zowel de ruimte als de samenwerking breder. Bij deze initiatieven werkt een bedrijf samen met kennisinstellingen en lokale bestuurders om nieuwe producten of diensten te testen in de echte buitenwereld (vaak de openbare ruimte van een straat of wijk) met eindgebruikers. Een goed voorbeeld hiervan is Flo, een ‘slim’ verkeerslicht dat moet zorgen voor een betere doorstroming van fietsers bij groen licht en inmiddels in Utrecht en Eindhoven wordt getest. Of InnoFest, een initiatief waarbij festivals in Noord-Nederland worden gebruikt als testomgevingen voor uiteenlopende innovaties, van tijdelijke verzekeringen tot nieuwe vormen van riolering.[4]

Omdat dit type meestal plaatsvindt in de openbare ruimte zijn gemeenten hierbij betrokken als vergunningverlener en bewaker van de publieke ruimte. De gemeente kan ook als partner deelnemen als de innovaties bijdragen aan de oplossing van gemeentelijke problemen, of de verbetering van publieke dienstverlening aan burgers en bedrijven. Dit soort testfaciliteiten kan helpen om nieuwe technologieën in te bedden in de gemeentelijke organisatie en de openbare ruimte. Een bekend risico van dit type initiatieven is echter dat private belangen van (grote) bedrijven publieke belangen kunnen gaan domineren als overheden niet in staat zijn voldoende (inhoudelijk) tegenwicht te bieden.

Type 4 Living labs

Het vierde en laatste type dat we onderscheiden zijn living labs. Deze kenmerken zich door een brede en ‘inclusieve’ samenwerking tussen kennisinstellingen, bedrijven, professionals, maatschappelijke organisaties en burgers. Bovendien vindt het experiment plaats in de levensechte setting van een buurt, wijk of gemeente. In living labs zoeken de deelnemers gezamenlijk naar oplossingen voor complexe maatschappelijke opgaven.

Een voorbeeld hiervan is de transitie naar een circulaire economie waarmee in de Buiksloterham in Amsterdam wordt geëxperimenteerd. Zo is er onder andere een project op het gebied van lokale afvalwaterzuivering van Waternet, waarbij kringloopprincipes worden getest die vervolgens weer op andere plekken in Amsterdam kunnen worden toegepast. Voor gemeenten kan deze wijze van experimenteren vruchtbaar zijn om maatschappelijke transities op lokaal niveau integraal vorm te geven.

Gemeenten geven in dit type expliciet richting aan het innovatiebeleid en spelen meerdere rollen. Ze zijn verantwoordelijk voor de openbare ruimte, mede-probleemeigenaar, medefinancier, kennisproducent, et cetera. Waar in de eerste twee typen de bedrijfsinteresses nog leidend zijn, is bij dit type het maatschappelijke vraagstuk leidend en de innovatie een noodzakelijk onderdeel van de transitie.

Living labs: instrument voor maatschappelijke uitdagingen

Het living lab (type 4) is een veelbelovend instrument om te werken aan maatschappelijke uitdagingen in gemeenten en regio’s. Door te starten met een concreet probleem dat lokaal speelt, kunnen nieuwe benaderingen en oplossingen worden uitgedacht en getest.

Opschaalbaarheid living labs is niet vanzelfsprekend

Om daadwerkelijk te kunnen bijdragen aan grootschalige maatschappelijke transities, moet de kennis en ervaring die met de lokale experimenten is opgedaan niet blijven steken op lokaal niveau. Het opschalen van beloftevolle resultaten is echter niet eenvoudig. Oplossingen die in een specifieke lokale labcontext blijken te werken, zijn vaak het resultaat van maatwerk, afgestemd op de omstandigheden ter plaatse, en het is niet zeker dat die oplossingen ook elders goed uitpakken. Wat werkt in een living lab in Hoogeveen, hoeft niet te werken in heel Hoogeveen, of in Brunssum en Amsterdam.

Het spreekt ook niet vanzelf dat lokale deelnemers tijd willen steken in het overdragen en delen van kennis. Impliciete kennis en ervaring in de hoofden van labdeelnemers moeten expliciet gemaakt worden. Daaruit moeten vervolgens inzichten worden gedestilleerd die ook elders toepasbaar zijn. Het kost dus moeite om kennis en ervaringen die deelnemers hebben opgedaan in een lokaal lab te vertalen naar praktische kennis voor andere gemeenten.

Om living labs effectief in te zetten voor maatschappelijke uitdagingen is het nodig dat ze deel uitmaken van een integrale aanpak waarin gemeenten onderling van elkaar leren, en waarin de nationale overheid een faciliterende en coördinerende rol heeft. Eventueel kan ook op Europees niveau worden samengewerkt, om van experimenten in andere landen te leren. Door van elkaar te leren hoeft niet elke gemeente het wiel opnieuw uit te vinden; idealiter zouden living labs onderdeel moeten zijn van een gecoördineerde aanpak waarbij slim gebruik wordt gemaakt van de verschillen tussen gemeenten om tot robuuste, opschaalbare oplossingen te komen.

Om daadwerkelijk te kunnen bijdragen aan grootschalige maatschappelijke transities, moet de kennis en ervaring die met de lokale experimenten is opgedaan niet blijven steken op lokaal niveau.

Case: Medical Delta Living Labs

Op diverse plekken wordt momenteel ervaring opgedaan met het coördineren van innovatie-experimenten. Een interessant voorbeeld is Medical Delta Living Labs in Zuid-Holland.

Medical Delta probeert een netwerk van living labs te coördineren in verschillende zorginstellingen zoals academische ziekenhuizen, verzorgingshuizen, revalidatiecentra en in de thuisomgeving). De opgedane kennis en ervaring wordt via de Medical Delta Living Lab Academy gedeeld, zodat beter zicht ontstaat op wat wel en niet werkt in bepaalde situaties en waarom dat zo is.

Daarnaast is Medical Delta onderdeel van Fieldlabs van de Smart Industry en van de Health Living Labs van het European Institute of technology (EIT). Fieldlabs coördineert vijftien fieldlabs in Zuid-Holland met als doel verbinding en wederzijdse leerprocessen te stimuleren.[5] EIT deelt op Europese schaal allerlei kennis en ervaringen. Op deze manier kan Medical Delta profiteren van een wijdvertakt netwerk.

Bureaucratie versus enthousiasme

Een valkuil bij coördinatie is dat het leidt tot bureaucratisering die lokaal enthousiasme en creatief ondernemerschap kan doodslaan, terwijl juist deze voedingsbronnen living labs doen gedijen. De uitdaging is om lokale energie te combineren met locatie-overstijgend leren. De doelen, verwachtingen en belangen van betrokken bewoners en lokale bestuurders zijn in hoofdzaak gericht op de eigen gemeente. Kennisinstellingen en bedrijven kunnen daarbij aanjagers zijn van bredere toepassingen vanwege wetenschappelijke of commerciële belangen.

Bewoners en bestuurders zijn gebaat bij het delen van kennis omdat ze daarmee toegang krijgen tot kennis van anderen die van nut kan zijn. Partijen die bereid zijn om van en over elkaar te leren, kunnen elkaar vinden in platformen of uitwisselingsfora die samenwerking tussen lokale experimenten mogelijk maken. Hier ligt een rol voor regionale en nationale overheden om de impact van transitiegezinde initiatieven (die beantwoorden aan maatschappelijke uitdagingen) te vergroten, maar ook koepelorganisaties zoals de VNG kunnen hier een rol spelen om zulke initiatieven de wind in de zeilen te geven.

Lange termijn, gedeelde visie

De innovatieve oplossingen die living labs genereren, zijn vaak maar een ontwikkelingsstap waarop moet worden voortgebouwd. Vanuit dit perspectief zijn living labs geen eenmalige experimenten, maar een reeks van samenhangende experimenten die meerdere jaren bestrijken.

Door oplossingen op verschillende plekken te testen kan kennis robuust worden gemaakt en kan de samenleving op termijn leren hoe transities zijn te organiseren. Een dergelijke aanpak vraagt om:

  • een meerjarige inspanning van meerdere partijen;
  • een gecoördineerde aanpak;
  • een structuur waarmee op meerdere plekken en gedurende langere tijd experimenten kunnen worden gedaan.

Zes lessen voor de toekomst

We sluiten af met zes lessen voor een nieuwe generatie lokaal innovatiebeleid waarin living labs een belangrijke rol kunnen spelen.

1 Innovatiebeleid komt in meerdere generaties

De evolutie van het innovatiebeleid kan worden onderverdeeld in drie generaties. In de eerste generatie stimuleert de overheid onderzoek en innovatie door het bedrijfsleven met directe subsidies en fiscale voordelen. Een tweede generatie innovatiebeleid is gericht op het verbinden van bedrijven en kennisinstellingen door het stimuleren van samenwerking in innovatiesystemen.

Het doel van de nieuwe generatie innovatiebeleid is om gericht innovaties te stimuleren die bijdragen aan oplossingen en transitiepaden voor maatschappelijke uitdagingen. Innovatie is niet langer een doel op zich, maar een middel om gewenste maatschappelijke doelen te bereiken en maatschappelijke transities in gang te zetten. De generaties blijven overigens naast elkaar bestaan, maar met elke generatie komt er een nieuw set beleidsdoelen en instrumenten bij.

2 Elke generatie innovatiebeleid heeft eigen beleidsinstrumenten

De typische instrumenten van de eerste generatie innovatiebeleid zijn vooral subsidies en fiscale voordelen voor R&D-activiteiten van bedrijven en het beschermen van intellectueel eigendom, terwijl de instrumenten van de tweede generatie innovatiebeleid allerlei vormen van publiek-private samenwerking stimuleren. Het instrumentarium van de derde generatie innovatiebeleid moet zich nog uitkristalliseren, maar er lijkt een belangrijke rol weg gelegd voor instrumenten als living labs waarin onderzoekers, ondernemers, professionals, gebruikers, beleidsmakers en/of burgers gezamenlijk kunnen cocreëren in een levensechte experimenteeromgeving om oplossingen te ontwikkelen voor lastige maatschappelijke problemen.

3 Labs met verschillende doelen, logica en toegevoegde waarde

Living labs zijn momenteel onderdeel van een hype. Allerlei initiatieven afficheren zichzelf als levend lab, smart lab, fieldlab et cetera. In deze diversiteit en veelheid aan labs laten zich vier basistypen onderscheiden, elk met eigen doelen, logica en toegevoegde waarde. Deze indeling kan bestuurders helpen in hun innovatiebeleid de juiste afwegingen en keuzes te maken:

  • Het type ‘Open wetenschappelijke onderzoeksfaciliteit’ is vooral geschikt om kennis van universiteiten en onderzoeksinstituten ten gunste te laten komen van het (lokale) bedrijfsleven. Het past bij beleid voor ‘kennisvalorisatie’.
  • Het type ‘Fieldlab voor de maakindustrie’ is met name geschikt om bedrijven innovatiever en concurrerender te maken door ze kennis te laten maken met nieuwe (digitale) technologieën. Het is een typisch instrument voor modern industriebeleid.
  • Het type ‘Commerciële gemeentelijke testfaciliteit ‘kan worden ingezet om ondernemers te helpen bij het testen en verder ontwikkelen van prototypes van nieuwe producten en diensten. Deze faciliteiten helpen bovendien om de gemeente als locatie of platform voor innovatie te promoten. Het is een instrument voor lokaal economisch beleid.
  • Het type ‘Living lab’ lijkt geschikt om te leren over oplossingen en transitiepaden voor complexe maatschappelijke problemen. Het past goed bij de derde generatie transformatief innovatiebeleid. Het is echter nog te vroeg om te kunnen beoordelen of living labs deze belofte ook zullen waarmaken. Daarbij zal veel afhangen van de wijze waarop living labs worden vormgegeven en toegepast door gemeenten.

4 Actief meesturen van innovatie door de overheid

Innovatie is niet iets wat van buiten op gemeenten af komt en waaraan ze zich moeten aanpassen. Gemeenten kunnen innovatie ook samen met lokale partijen zelf vormgeven. De nieuwe generatie innovatiebeleid vraagt om een gemeente die actief de samenwerking zoekt met andere partijen (andere overheidsinstanties, bedrijven, kennisinstellingen, professionals, burgerinitiatieven, belangengroepen en/of maatschappelijke organisaties), en die met de samenleving de doelen bepaalt en de richting aangeeft.

Ook voor living labs geldt, willen ze effectief bijdragen aan mogelijke oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen, dat de gemeente in overleg met stakeholders richting geeft aan de experimenten. Deze bredere, op dialoog gerichte instelling betekent voor veel overheden een breuk met het recente verleden en met de huidige praktijk van het overlaten aan de markt. Sociale innovatie in nieuwe werkwijzen en praktijken is onmisbaar om technologische mogelijkheden in te zetten voor maatschappelijke doelen. Living labs zijn bij uitstek geschikt om sociale en technologische innovatie te combineren.

5 De effectiviteit van living labs wordt vergroot als er tussen gemeenten wordt geleerd

Het is van belang dat tussen gemeenten onderling en tussen gemeenten en andere overheden een actief leerproces wordt opgezet waarin van en met elkaar wordt geleerd. In zo’n gecoördineerde aanpak kunnen meerdere experimenten tegelijkertijd en opeenvolgend op verschillende plekken worden gedaan.

Dat geeft de mogelijkheid om vergelijkbare experimenten in verschillende settingen te doen. Of om juist verschillende experimenten op dezelfde plekken uit te voeren. Een dergelijke aanpak is nodig om robuuste kennis en oplossingen te ontwikkelen die op meerdere plekken gebruikt kunnen worden. Kortom, bij elk lokaal living lab moet aandacht zijn voor locatie-overstijgend leren.

6 Heb aandacht voor de ethische en maatschappelijke aspecten

Terwijl in het ouderwetse laboratorium experimenten in een afgesloten gebouw plaatsvinden, vinden deze in het living lab plaats in de publieke ruimte. Dat betekent dat burgers, bewust of onbewust, onderdeel worden van het experiment. Experimenteren vraagt om openheid, verandering en het soms flexibel toepassen van wet- en regelgeving. Maar experimenten zijn niet a priori positief en politiek neutraal. Welke experimenten worden uitgevoerd? Wie neemt deel aan experimenten? Hoe leren we van deze resultaten en met wie delen we resultaten? De antwoorden op zulke vragen bepalen of en op welke wijze mensen profiteren van de experimenten

Experimenteren mag er niet toe leiden dat mensen worden uitgesloten, of dat ze onbeschermd zijn en op onacceptabele wijze aan risico’s worden blootgesteld. Daarom is het van belang dat er ethische regels komen voor het verantwoord experimenteren in living labs.

Meer lezen?

Bronnen

[1] De WBSO (Wet Bevordering Speur en Ontwikkelingswerk), waarmee het ministerie van Economische zaken innovaties door Nederlandse bedrijven wil stimuleren, is hiervan een voorbeeld.

[2] Voorbeelden zijn de PPS-toeslag in het topsectorenbeleid en initiatieven om regionale clusters en triple helix samenwerkingen vorm te geven.

[3] Nieuwe technologische mogelijkheden bieden kansen om de maakindustrie in Nederland nieuw leven in te blazen, te behouden of zelfs terug te halen uit lagelonenlanden (reshoring).

[4] Dit initiatief won in 2017 de European Enterprise Promotion Award voor het beste initiatief om ondernemerschap te bevorderen.

[5] Op hun beurt zijn veel van deze fieldlabs weer verbonden met de nationale Smart Industry agenda.