Het aandeel van vrouwen in de wetenschap neemt toe. In alle wetenschappelijke functies, van promovendus tot hoogleraar, is een duidelijke trend zichtbaar. In 2015 waren er 832 vrouwelijke hoogleraren aan de Nederlandse universiteiten en universitair medische centra. Dat is 20% van het totaal. Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut: “Het beleid meer vrouwen aan te stellen lijkt te werken, al gaat het heel langzaam. Als we de trend doortrekken hebben we pas rond 2035 evenveel aanstellingen van vrouwelijke als mannelijke hoogleraren”.
Van promotie tot hoogleraar
Het stijgende aandeel van vrouwen is zichtbaar in alle fasen van de wetenschappelijke carrière, van promotie tot hoogleraarschap; een traject dat gemiddeld 19 jaar duurt. Het huidige aantal vrouwelijke promovendi vormt daarmee een belangrijke indicator van het aantal vrouwelijke hoogleraren over 19 jaar. Het aandeel vrouwen in wetenschappelijke promoties aan Nederlandse universiteiten stijgt al jaren; van 8,8% in 1985 naar bijna 50% in 2015. Bij de benoemingen van universitair docenten (UD) en universitair hoofddocenten (UHD) zien we een gelijke trend. In 2015 was 40% van de nieuw benoemde UD’s en 28% van de nieuw benoemde UHD’s vrouw. Peters: “De wetenschap is erbij gebaat dat we al het talent benutten dat er is. Daar hebben we vrouwen hard bij nodig”.
”De wetenschap is erbij gebaat dat we al het talent benutten dat er is. Daar hebben we vrouwen hard bij nodig.
Vrouwen sneller weg
Huidige aandacht en beleid richt zich vooral op het aantal aanstellingen van vrouwelijke hoogleraren. In 2015 betrof 27% van de hoogleraar aanstellingen vrouwen. Opvallend is dat vrouwelijke hoogleraren een stuk sneller vertrekken dan hun mannelijke collega’s (7 jaar versus 9 jaar). De gemiddelde leeftijd waarop mannelijke hoogleraren benoemd worden in de periode 2003-2015 is 49,1 jaar. De gemiddelde leeftijd waarop de mannelijke hoogleraren weer vertrekken is 58 jaar; een gemiddeld verschil dus van 8,9 jaar. Vrouwen komen in de hoogleraarpositie met 47,0 jaar en als ze vertrekken zijn ze gemiddeld 54,1 jaar. Verschil tussen beide is 7,1 jaar; bijna 2 jaar korter dan de mannen.
Meer informatie in het factsheet 'Vrouwen in de wetenschap'.