calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Veelgestelde vragen

Living labs in Nederland
Image

Living labs zijn eigentijdse initiatieven waarin overheden, bewoners, kennisinstellingen, ondernemers en anderen op lokaal niveau gezamenlijk oplossingen zoeken voor maatschappelijke vraagstukken, zoals klimaatverandering en sociale ongelijkheid. Zo ontstaat in een living lab in Amsterdam-Noord een stadswijk waarin al experimenterend wordt gewerkt aan een economie zonder afval of energieverspilling.

De aard van de werkzaamheden in living labs is multi- of transdisciplinair onderzoek waarin juist ook veel aandacht is voor niet-technologische aspecten van innovatie. Denk daarbij aan gedrag, regulering, organisatie en verdienmodellen.

Living labs verschillen van gewone laboratoria, niet alleen in termen van de ruimte waarin het experiment wordt gedaan, maar ook in termen van instrumenten, aard van de werkzaamheden en opleidingsfunctie. Om experimenten in een levensechte setting te organiseren, bijvoorbeeld in een stadswijk, maken living labs vaak gebruik van digitale technologie, zoals big data, digitale sensoren en robotisering. Ook gebruiken ze onderzoeksmethoden uit de alfa- en gammawetenschappen.

Living labs bieden een leeromgeving niet alleen voor studenten en onderzoekers, maar voor alle deelnemende partijen: overheden, bewoners, kennisinstellingen, ondernemers en anderen.

We hebben ruim 90 initiatieven geselecteerd die zich presenteren als living lab. Uit de analyse daarvan blijkt dat in veel van deze samenwerkingsverbanden nog geen sprake is van co-creatie met burgers of eindgebruikers. Waar dat wel het geval is, blijkt de kennis en ervaring die er ontstaat moeilijk overdraagbaar of breed toepasbaar.

Er zijn vier typen living labs, waarvan wij alleen het vierde type daadwerkelijk living labs noemen.

Type 1: Open wetenschappelijke onderzoeksfaciliteiten

Het eerste type living lab-achtigen noemen we open wetenschappelijke testfaciliteiten. Hier vindt het onderzoek plaats in een fysiek gebouw met onderzoeksfacilteiten. De mate van cocreatie is laag omdat het in essentie gaat om publiek-private samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven. De aard van het werk is vooral gericht op onderzoek en technologische ontwikkeling en daarop gebaseerde technologische innovatie.

Maatschappelijke partijen, burgers en overheden spelen niet of nauwelijks een rol in deze vorm van onderzoekssamenwerking. In dit type stelt een publieke kennisinstelling haar wetenschappelijke onderzoeksfaciliteiten beschikbaar voor bedrijven om daarmee gezamenlijk onderzoek te doen. Bedrijven krijgen toegang tot deze (dure) faciliteiten en de bijbehorende kennis en expertise van een kennisinstelling. Dit soort initiatieven speelt in op open innovatiestrategieën van bedrijven die externe kennisbronnen aanboren en gebruik maken van gedeelde faciliteiten.

Voorbeelden van open wetenschappelijke testfaciliteiten zijn het Dutch Optics Centre van TNO en de TU Delft, en PhenoLab, een project aan Wageningen UR. Meer hierover in paragraaf 5.1.

Type 2: Fieldlabs van de maakindustrie

De tweede groep living lab-achtigen noemen we de Fieldlabs van de maakindustrie. Die worden eveneens georganiseerd in een gebouw of specifieke testlocatie. Ze bieden een gezamenlijke experimenteer- en testomgeving waarin bedrijven (met name uit de maakindustrie) nieuwe technologische vindingen kunnen ontwikkelen en testen in een levensechte (productie)omgeving.

De mate van cocreatie is hier bescheiden, omdat burgers en maatschappelijke partijen niet of nauwelijks een rol spelen bij de samenwerking. Overheden kunnen wel een rol spelen vanuit het beleidsdoel om de (regionale) industrie innovatiever en concurrerender te maken. Ook wordt in dit type met meer partijen samengewerkt dan in type 1, met name door de betrokkenheid van meerdere MKB’ers in de meeste fieldlabs.

Voorbeelden van fieldlabs van de maakindustrie zijn Aqua Dock / RDM Campus (een gezamenlijk initiatief van de Hogeschool Rotterdam, Havenbedrijf Rotterdam, en gemeente Rotterdam) en de Duurzaamheidsfabriek in Dordrecht.

Type 3: Commerciële stedelijke testfaciliteiten

De derde groep living lab-achtigen zijn de commerciële stedelijke testfaciliteiten. Die treden buiten de grenzen van een gebouw en strekken zich uit naar de echte wereld van straat, woonwijk en industriegebied. De experimenteerruimte lijkt dus op de levensechte omgeving waarin de innovatieve oplossing daadwerkelijk zal moeten functioneren en waardoor bedrijven beter kunnen innoveren. Het is een experimenteer- en testomgeving waarin ook niet-technologische aspecten van innovatie kunnen worden getest, zoals gebruiksaspecten, regulering, verdienmodel, marketing, etcetera.

De mate van cocreatie is niet erg hoog in deze testfaciliteiten, omdat maatschappelijke partijen en burgers niet of nauwelijks een rol spelen in de publiek-private samenwerking. Daar waar burgers een rol spelen is dit in een passieve vorm als consument of gebruiker van nieuwe technologieën.  Bedrijven zijn de drijvende spelers. Ze zoeken samenwerking met andere partijen (zoals gebruikers, kennisinstellingen, overheden, andere bedrijven, maatschappelijke organisaties) om beter en sneller te kunnen innoveren.

Voorbeelden van commerciële stedelijke testfaciliteiten zijn Flo (“het eerste persoonlijke fietsverkeerslicht ter wereld”) in Utrecht en Innofest, een initiatief van acht festivals die zichzelf aanbieden als testomgeving aan bedrijven. Meer hierover in paragraaf 5.3.

Type 4: Living labs

De vierde vorm living lab-achtigen noemen we daadwerkelijk living labs. Zij voldoen aan alle onderscheidende kenmerken van living labs die we in hoofdstuk 2 hebben geïdentificeerd. Het onderzoek wordt gedaan in een levensechte setting en de samenwerking betreft cocreatie met een breed scala aan belanghebbenden, zoals maatschappelijke organisaties, burgers en overheden. Het is bovendien gericht op maatschappelijke uitdagingen. Waar in de andere vormen de stadsbewoner vaak hooguit op de achtergrond een rol speelt (en dan vooral als consument en niet als burger), zijn stadsbewoners in living labs wel actief betrokken als kennisproducent.

In deze living labs gaat het om veel meer dan onderzoek en ontwikkeling (R&D); het gaat vaak juist om de niet-technologische aspecten van innovatie. Overheden spelen meerdere rollen: zo zijn ze van belang als verantwoordelijke voor de openbare ruimte, als mede-probleemeigenaar, als mede-financier, als kennisproducent, et cetera.

Voorbeelden van deze ‘ware’ living labs zijn HvA Fieldlabs van de Hogeschool van Amsterdam en Circulair Buiksloterham in oud industriegebied, eveneens in Amsterdam.

“Living labs staan nog in de kinderschoenen als nieuw middel om kennis te ontwikkelen voor maatschappelijke doelen”, zegt Melanie Peters, directeur van het Rathenau Instituut. “Stadsbewoners en lokale bestuurders zullen in een living lab vooral een praktische oplossing willen vinden die werkt in hun stad. Als je wilt leren van de kennis die je ontwikkelt, dan moet je die ook documenteren en delen. Wat we bijvoorbeeld belangrijk vinden voor klassieke onderzoekers in laboratoria, moeten we ook toepassen op living labs. Wanneer dat systematisch gebeurt, kunnen living labs zich echt presenteren als kenniscentra die de samenleving kunnen helpen veranderen.”