calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Veelgestelde vragen

Totale investeringen in wetenschap en innovatie 2019-2025
Image
Onderzoekers van de Universiteit Twente werken in een laboratorium

Ieder jaar verzamelt het Rathenau Instituut gegevens over de overheidsfinanciering van R&D en innovatie. Die zijn gebaseerd op de begroting die het kabinet jaarlijks op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer stuurt. Daarnaast sturen we een vragenlijst naar de departementen over hun investeringen in R&D en innovatie. De manier waarop we onze gegevens verzamelen en de definities die we daarbij gebruiken, zijn internationaal overeengekomen. Daardoor kunnen we onze gegevens goed vergelijken met de overheidsuitgaven voor R&D in andere landen.

De meest recente gegevens over de daadwerkelijke uitgaven zijn die over 2019. In totaal besteedde de Nederlandse overheid toen € 7,3 miljard aan R&D en innovatie (directe uitgaven plus indirecte fiscale steun). Op basis van de Rijksbegroting neemt dit met ruim 16% toe, naar bijna € 8,6 miljard in 2021. De rijksoverheid gaf in 2019 € 5,6 miljard uit aan R&D en bijna € 0,4 miljard aan innovatie (zonder R&D).  In 2021 stijgen deze uitgaven naar verwachting tot € 6,2 miljard voor R&D en € 0,7 miljard voor innovatie zonder R&D. Naast deze directe uitgaven stimuleert de Nederlandse overheid R&D en innovatie ook via belastingvoordelen voor bedrijven die R&D en innovatie uitvoeren. Dit neemt tussen 2019 en 2021 toe van € 1,3 miljard naar € 1,6 miljard.

Om de Nederlandse R&D-uitgaven goed te kunnen vergelijken met andere landen, kijken we naar de uitgaven als percentage van het bbp. We zien dan dat de directe R&D-uitgaven van de Nederlandse overheid vergelijkbaar zijn met het gemiddelde van de EU-27. Ze liggen iets boven het gemiddelde van de OESO-landen.

Naast de directe overheidsuitgaven voor R&D is er ook indirecte fiscale overheidssteun. De Nederlandse overheid geeft vergeleken met andere landen relatief veel fiscale steun voor R&D: 0,14 % van het bbp. Alleen Frankrijk (0,29 %), het Verenigd Koninkrijk (0,25 %), Italië (0,19%), Oostenrijk en België (elk 0,18 %) geven een hoger percentage van hun bbp uit aan fiscale steun voor R&D.

R&D is gericht op het vergroten van kennis en het ontwikkelen van nieuwe toepassingen. Innovatie, ofwel vernieuwing, bestaat uit activiteiten die (moeten of kunnen) leiden tot nieuwe of sterk verbeterde producten, processen en diensten. De overheid kan innovaties in de private sector stimuleren, maar ook specifieke activiteiten financieren die zijn gericht op innovatie in de publieke sector. Voorbeelden van innovatieve activiteiten in de publieke sector zijn de ontwikkeling van web-based examens, patiëntregistratiesystemen en nieuwe (volg)systemen in het onderwijs. Ook kan het gaan om de ontwikkeling van nieuwe organisatiemodellen in bijvoorbeeld de gezondheidszorg of het openbaar bestuur, de introductie van mobiele zorgsystemen, de implementatie van nieuwe communicatiestrategieën, onderwijsmethoden of dienstverleningscentra. R&D kan onderdeel zijn van innovatieve activiteiten en wordt dan als innovatierelevant bestempeld.

De overheid zet op verschillende plekken extra middelen in om via R&D en innovatie de gevolgen van de coronacrisis te bestrijden. Die middelen worden veelal uitgezet in de regio. Zo zet het ministerie van EZK in 2020 een corona-overbruggingslening (€ 210 miljoen in 2020) uit via de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s), en versterkt het ministerie de fondsen van de ROM’s met € 106 miljoen in 2020. Daarnaast maken acht provincies extra middelen vrij voor kennis en innovatie in verband met COVID-19. Tot slot is ook op landelijk niveau rekening gehouden met de coronacrisis. Het budget van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) is in 2021 verhoogd, om het tarief van de eerste schijf te verhogen, en zo private investeringen in R&D te stimuleren.

Daarover is nu nog niets te zeggen. Het kabinet heeft besloten dat het Nationaal Groeifonds loopt tot en met 2025. Over wat er daarna gaat gebeuren, moeten regering en parlement nog besluiten.

De universiteiten vragen een bedrag van 1,1 miljard in de eerste geldstroom voor onderzoek en onderwijs. Daarbij gaat het om 400 miljoen structureel voor onderzoek, 200 miljoen structureel en 300 miljoen incidenteel voor achtergebleven investeringen in huisvesting, apparatuur en inventaris en 200 miljoen voor kleinschalig onderwijs. De groei in de financiering van de universiteiten in deze TWIN-rapportage heeft deels te maken met de overheveling van een deel van de financiering die eerst via NWO verliep. Die gaat nu rechtstreeks naar de universiteiten, zoals geadviseerd door de Commissie-van Rijn. Ook is er een aanpassing aan de gestegen lonen en prijzen  (indexering ). De middelen  voor onderzoek en innovatie uit het Nationaal Groeifonds gaan niet alleen naar de universiteiten, maar naar projecten van samenwerkende bedrijven, kennisinstellingen en overheden. Deze financiering valt niet in de eerste geldstroom. Hiermee is het verzoek van de universiteiten dus nog niet vervuld.