Het Rathenau Instituut verkende de verschillende manieren waarop de opzet en organisatie van O&O-programma’s kunnen worden aangepast, om zo al tijdens die fases rekening te houden met de manier waarop de innovatie maatschappelijk wordt ingebed. Die mogelijkheden tot aanpassing noemen we ‘arrangementen voor maatschappelijke inbedding’ (AvMI). We presenteren een theoretisch raamwerk om AvMI’s in O&O-programma’s systematisch te beschrijven en te vergelijken. Dit raamwerk koppelen we aan de praktijk door het toe te passen op negen casussen. Ook bieden we handvatten bij de keuze en toepassing van de arrangementen. De uitkomsten zijn bruikbaar voor kennisinstellingen, overheden, maatschappelijke partijen en bedrijven.
Samenvatting
Theoretisch raamwerk voor arrangementen van maatschappelijke inbedding
Het Rathenau Instituut verkende de verschillende manieren waarop aanpassingen kunnen worden gedaan aan de opzet en organisatie van O&O-programma’s, om daarmee al tijdens die fases rekening te kunnen houden met de manier waarop de innovatie maatschappelijk wordt ingebed. Deze mogelijkheden tot aanpassing noemen we ‘arrangementen voor maatschappelijke inbedding’ (AvMI). We presenteren een theoretisch raamwerk om verschillende AvMI’s in O&O-programma’s systematisch te beschrijven en te vergelijken. Ook bieden we handvatten bij de keuze en toepassing ervan. Het raamwerk is bruikbaar voor kennisinstellingen, overheden, maatschappelijke partijen en bedrijven.
Wat verstaan we onder maatschappelijke inbedding en AvMI’s?
Voor de uitwerking omschrijven we ‘maatschappelijke inbedding’ als:
- Technisch werkend, goed aangesloten op technnologische infrastructuren en systemen;
- Commercieel werkend, met een geschikt, duurzaam verdienmodel en geïntegeerd in productie- en waardeketens;
- Juridisch en institutioneel werkend, toelaatbaar volgens wet- en regelgeving en passend bij standaarden, protocollen en codes;
- Maatschappelijk werkend, geaccepteerd door gebruikers of degenen die de gevolgen van de innovatie ondervinden.
Om AvMI’s te kunnen toepassen is een ‘verbreding’ van het O&O-programma nodig, met niet-technologische aspecten en onderwerpen. We signaleren drie verschillende manieren waarop verbreding plaatsvindt binnen de organisatie en opzet van O&O-programma’s:
- een verbreding van de inhoud (wat er onderzocht wordt)
- de actoren (wie het onderzoek aansturen en uitvoeren of wiens perspectieven worden betrokken)
- het proces (hoe het O&O-programma en de O&O-projecten worden uitgevoerd).
Binnen ons raamwerk zijn de opzet en organisatie van O&O-programma’s opgedeeld in de functionele programmaonderdelen die veelal deel uitmaken van een O&O-programma: agendering, programmering, management, uitvoering, financiering en follow-up. Bij elk element kunnen er aanpassingen worden gedaan in de wat, wie en hoe. Verder is er ook variatie in de ‘intensiteit’ van de inhoud, de betrokkenheid van actoren en van het proces rond de uitvoering van AvMI.
Het theoretisch raamwerk toegepast op casussen uit de praktijk
Het raamwerk is tastbaar gemaakt aan de hand van negen casussen (NWO-MVI, Kennis voor Klimaat, Transforum, NanoNextNL, NanoNed, CSG Next, living labs, smart cities, en de maatschappelijke incubator). Ook zijn er, mede op basis van inzichten uit de casussen, belangrijke aandachtspunten geïdentificeerd.
Inzichten uit de verkenning
Verandering van het perspectief op innovatie
Het succes van een innovatie is altijd afhankelijk van de wisselwerking met de maatschappelijke omgeving waarin deze terechtkomt. Om AvMI’s succesvol te introduceren moeten alle partijen in het O&O-programma dan ook onderkennen dat innovatie niet enkel een technisch, maar een socio-technisch proces is. De uitkomst van het innovatieproces staat niet vooraf vast. Het is daarom nuttig om inzicht te krijgen in de sociale structuren en de dynamiek binnen het onderzoeksprogramma. Bijvoorbeeld door vast te stellen welke partijen er betrokken zijn, wat hun wensen, verwachtingen en perspectieven zijn tegenover het beoogde resultaat, en in hoeverre het noodzakeljk is om deze wensen, verwachtingen en perspectieven onderling (beter) af te stemmen.
Belangrijke factoren bij keuzes over de samenstelling van arrangementen
Er zijn geen ‘succesformules’ of one-size-fits-all oplossingen voor aanpassingen in de opzet en organisatie van een O&O-programma om te anticiperen op de maatschappelijke inbedding van een beoogde innovatie. Het verloop van innovatieprocessen is hiervoor te complex en te divers. Ook verschillen de O&O-programma’s daarvoor te veel in hun doelstellingen, eigenschappen en mogelijkheden.
Om het raamwerk toe te passen bij het kiezen en uitvoeren van een AvMI is het belangrijk om zowel te kijken naar de O&O-programma’s zelf, als naar de ‘omgeving’ waarin deze plaatsvinden. Vier zaken blijken bepalend voor keuzes over de samenstelling van de arrangementen:
- De eigenschappen van de beoogde innovatie (bijvoorbeeld of deze gepaard gaat met onzekere risico’s of conflicterend met maatschappelijke waarden);
- De motivatie voor anticiperen op maatschappelijke inbedding van innovatie (bijvoorbeeld economische stimulans of aanpak van een urgent maatschappelijk probleem);
- De institutionele en beleidscontext rond het O&O-programma (bijvoorbeeld heersend wetenschapsbeleid);
- Het perspectief op de maatschappelijke inbedding van innovatie dat wordt gehanteerd.
Specifieke aandachtspunten bij AvMI’s
Helderheid over verantwoordelijkheden en (mede)financiering is belangrijk
De verdeling van de verantwoordelijkheden en van de financiering van het O&O-programma blijken belangrijk voor de manier waarop arrangementen voor maatschappelijke inbedding tot stand komen en in hoeverre de doelstellingen ervan worden behaald. Door expliciet eisen en financiering te koppelen aan het anticiperen op maatschappelijke inbedding, is de kans groter dat daar gedurende het programma voldoende aandacht voor is. Dit kan bijvoorbeeld door maatschappelijke partijen te laten cofinancieren of door specifieke beoordelingscriteria mee te nemen in de evaluatie.
Positieve neveneffecten moeten worden benoemd
Het toepassen van AvMI bij O&O-programma’s blijkt meer op te leveren dan alleen het goed inbedden van een innovatie in de maatschappij. In onze verkenning zagen we (onvoorziene) positieve neveneffecten. Bijvoorbeeld het ontstaan van een platform om netwerken uit te bouwen, nieuwe inzichten in het eigen vakgebied of de ontwikkeling van skills voor wetenschapscommunicatie.
Breed betrekken van partijen en vermenigvuldigen van kennis biedt voordeel
In onze verkenning zagen we dat een aantal arrangementen nadrukkelijk bedoeld waren voor het bedienen van uiteenlopende partijen. Binnen CSG Next werd kennis over de maatschappelijke consequenties van genomics voor de maatschappij bijvoorbeeld breed gedeeld in zowel academische lezingen, publieke debatten, populaire en wetenschappelijke literatuur als evenementen en onderwijscurricula. Op het gebied van genomics sloeg dit bruggen tussen (toekomstige) onderzoekers, verschillende wetenschappelijke vakgebieden, bedrijven, patiënten, bezorgde burgers, politici en maatschappelijke organisaties.
Perspectieven vanuit de burgers en de praktijk worden te weinig betrokken
In de meeste casussen uit onze verkenning is het anticiperen op maatschappelijke inbedding tijdens het O&O-programma in handen van onderzoekers en ontwikkelaars. Maatschappelijke organisaties of burgers worden niet of nauwelijks betrokken; dit is ook niet altijd mogelijk of wenselijk. In sommige gevallen bestaat daardoor wel het risico dat de maatschappelijke aspecten voornamelijk een abstract en theoretisch karakter hebben en niet afkomstig zijn van groepen die in de praktijk de gevolgen ervan zullen ondervinden.
Living labs en smart cities vragen om een specifieke benadering
Het gebruik van slimme technologieën en de directe toepassing daarvan in een maatschappelijke omgeving, vraagt om een fundamenteel andere aanpak voor anticiperen op maatschappelijke inbedding van innovatie. De fasen van ontwikkeling en toepassing lopen daarbij meer (dynamisch) door elkaar heen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de zelflerende algoritmes in smart cities die ‘onderzoeken’, zich vervolgens aanpassen en direct consequenties hebben voor de maatschappij. Daardoor is er mogelijk minder controle over de mate waarin de algoritmes rekening houden met verschillende maatschappelijke waarden. Dit vraagt om goede afspraken met de ontwerpers van dergelijke systemen, in combinatie met voldoende waarborgen om de praktijken binnen een smart city te laten verlopen volgens de uitgangspunten van alle betrokken partijen.
Tot slot
Er is steeds meer aandacht voor het belang van vroegtijdig nadenken over de maatschappelijke toepassing van kennis, technologie of innovatie die worden ontwikkeld in onderzoeks- en ontwikkelprogramma’s wordt ontwikkeld. Het raamwerk uit het huidige rapport helpt bij het verbinden van theorieën over maatschappelijke inbedding met de bestaande praktijken binnen O&O-programma’s. De aandachtspunten uit onze verkenning kunnen helpen bij het maken van keuzes in de samenstelling van arrangementen (AvMI’s).
Om de maatschappelijke inbedding van innovatie echt te kunnen waarborgen, zullen er ook indicatoren ontwikkeld moeten worden om gestructureerd evaluaties te kunnen doen en onderlinge AvMI’s in O&O-programma’s goed te kunnen vergelijken.
Bij voorkeur citeren als: Sikma, T., P. Verhoef en J. Deuten (2019). Voorbereid op de praktijk – Anticiperen op de maatschappelijke inbedding van innovatie bij onderzoeks- & ontwikkelprogramma's. Den Haag: Rathenau Instituut
Conclusie
Om de kansen van een technologie zoveel mogelijk te benutten en de risico’s ervan te voorkomen, is het nuttig om tijdig na te denken over hoe een beoogde innovatie in de maatschappelijke praktijk zal worden toegepast. Toch blijkt het binnen onderzoeks- en ontwikkelingprogramma’s (O&O-programma’s) lastig om vroegtijdig te anticiperen op het maatschappelijk inbedden van (technologische) innovaties. Dit onderzoek van het Rathenau Instituut leverde concrete opties, voorbeelden en adviezen op om door middel van aanpassingen in de opzet en organisatie van O&O-programma’s, arrangementen voor maatschappelijke inbedding (AvMI's), daar beter op aan te sturen. Deze uitkomsten zijn bruikbaar voor kennisinstellingen, overheden, maatschappelijke partijen en bedrijven die proactief willen werken aan de maatschappelijke inbedding van innovaties.
Het onderzoek leverde vier resultaten op, die stap voor stap kunnen worden toegepast.
Een raamwerk om te anticiperen op maatschappelijke inbedding, binnen functionele programmaonderdelen die veelal deel uitmaken van de O&O-programma’s (agendering, programmering, management, uitvoering, financiering en follow-up). Binnen elk van deze onderdelen kunnen er aanpassingen worden gedaan in de wat (inhoud), wie (actoren) en hoe (proces).
Mogelijke ontwerpopties voor het anticiperen op maatschappelijke inbedding in O&O-programma’s. Aan de hand van het raamwerk kan gericht worden gezocht naar de meest geschikte ontwerpopties die bij het betreffende O&O-programma kunnen worden toegepast, zie onderstaande tabel.
Aandachtspunten voor het gebruik ervan
Bij de toepassing van de ontwerpopties voor arrangementen voor maatschappelijke inbedding, AvMI's, zijn een aantal aandachtspunten van belang.
Om AvMI’s succesvol te introduceren helpt het als alle betrokken partijen onderkennen dat innovatie niet alleen een technisch, maar een socio-technisch proces is. Voor alle betrokkenen moet duidelijk zijn dat het succes van de innovatie uiteindelijk altijd afhankelijk is van de wisselwerking met de maatschappelijke omgeving.
Het is daarom nuttig om inzicht te krijgen in de sociale structuren en de dynamiek binnen het onderzoeksprogramma. Ook is het goed om vast te stellen welke partijen erbij betrokken zijn, en wat hun wensen, verwachtingen en perspectieven zijn ten aanzien van het beoogde resultaat. Voor een succesvol resultaat is het bovendien wenselijk om die behoeften, verwachtingen en perspectieven onderling (beter) af te stemmen. Een eerste stap die kan worden genomen, is dan ook het in kaart brengen van de mogelijk relevante maatschappelijke aspecten en welke stakeholders daarvoor geraadpleegd moeten worden.
Om de maatschappelijke inbedding van innovatie echt te kunnen waarborgen moeten er bovendien ook indicatoren ontwikkeld worden om gestructureerd evaluaties te doen, en om onderlinge arrangementen voor maatschappelijke inbedding van innovatie in O&O-programma’s daarop te kunnen vergelijken. De afwezigheid van dergelijke indicatoren maakt het lastiger om maatschappelijke inbedding als serieus en vast onderdeel binnen O&O-programma’s te stimuleren.
Het raamwerk toegepast op negen casussen uit de praktijk
We hebben het raamwerk toegepast op negen casussen uit de praktijk (NWO-MVI, Kennis voor Klimaat, TransForum, NanoNed, NanoNextNL, CSG Next, smart cities, living labs en de maatschappelijke incubator), om de voorwaarden, mogelijkheden en beperkingen van specifieke arrangementen zichtbaar te maken.
Uit het onderzoek naar deze casussen bleek dat het vertrekpunt of de motivatie voor het anticiperen op maatschappelijke inbedding van innovatie een bepalende factor is voor de wijze waarop een arrangement wordt opgezet en ingezet. Binnen O&O-programma’s die vertrekken vanuit het zoeken naar oplossingen voor een maatschappelijke uitdaging, lijken de arrangementen meer integraal opgezet te zijn, met meer coherentie tussen de verbreding van de verschillende onderdelen van het programma. Bij O&O-programma’s die de ontwikkeling van een nieuwe sleuteltechnologie als vertrekpunt hebben, lijken de AvMI's diffuser.