calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

R&D-uitgaven en -capaciteit naar wetenschapsgebied

factsheet
31 oktober 2024
R&D Wetenschap onderzoek Innovatie

Foto: Silas Stein/dpa Picture-Alliance GmbH/Hollandse Hoogte

Image
In welke sector zijn de R&D-uitgaven het hoogste? Zijn de nationale uitgaven een afspiegeling van de economie of heeft een bepaalde sector de bovenhand? Deze factsheet geeft inzicht in de verdeling van Nederlandse R&D-uitgaven en onderzoekscapaciteit naar wetenschapsgebied en de verhouding ten opzichte van andere landen. Daaruit blijkt dat de R&D-uitgaven naar wetenschapsgebied goed passen bij de aard van de Nederlandse economie.

In het kort

  • Nederlands hoger onderwijs besteedt, vergeleken met andere landen, een relatief groot deel van de R&D-uitgaven aan de Medische wetenschappen.
  • Het aandeel dat Nederlandse hogeronderwijsinstellingen besteden aan de Natuur- en Technische wetenschappen is vergeleken met andere landen relatief laag. Dit past bij de aard van de Nederlandse economie.
  • Het aandeel van de Natuur- en Technische wetenschappen steeg in de periode 2013-2022 licht.

In Nederland is in 2022 in totaal € 21,6 miljard uitgegeven aan R&D: wetenschappelijk onderzoek en ontwikkeling. Een groot deel van dit onderzoek wordt zowel privaat gefinancierd als uitgevoerd door bedrijven uit binnen- en buitenland. Het publieke - voornamelijk door de overheid - gefinancierde onderzoek wordt vooral gedaan bij hoger onderwijsinstellingen (inclusief de universitair medische centra) en bij research instellingen, met resp. €4,5 en € 0,8 miljard.

In deze factsheet gaan we in op de uitgaven in zes te onderscheiden wetenschapsgebieden: Natuurwetenschappen, Technische wetenschappen, Landbouwwetenschappen, Medische wetenschappen, Sociale wetenschappen (inclusief economie en recht) en Geesteswetenschappen. Daarbij wordt met name gekeken naar de uitgaven van hogeronderwijs- en research instellingen.


Uitgaven aan wetenschappelijk onderzoek bij hoger onderwijs, research instellingen en bedrijven in Nederland
 

Onderstaande grafieken laten de profielen zien voor R&D-uitgaven van hoger onderwijsinstellingen, research instellingen en bedrijven. 

Totale uitgaven stijgen, aandelen variëren licht

De totale uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek stijgen in alle sectoren in  de jaren 2013-2022. Ook de uitgaven van het cluster van natuur- en technische wetenschappen groeien in deze periode. Het aandeel natuurwetenschappen is in deze periode ook het sterkst toegenomen, maar de technische wetenschappen hebben het grootste budget. 

Als we kijken naar het hoger onderwijs, dan zien we dat het aandeel natuur en techniek licht stijgt van 33% in 2013 naar bijna 37% in 2022. Bij de medische wetenschappen schommelt het aandeel rond de 30%. De aandelen geestes- en landbouwwetenschappen schommelen respectievelijk rond de 9% en 5%. Het aandeel van de sociale wetenschappen blijft in de jaren 2013-2022 rond de 20%.

Bij de research instellingen blijft het aandeel natuur en techniek tot en met 2019 ongeveer gelijk: rond de 52%. Daarna zakt het licht, naar 50% in 2022 . Het aandeel medische wetenschappen ligt rond de 6%, tot 2021 was dit nog 7%. Het aandeel landbouwwetenschappen blijft, net als in 2021, rond de 24%. In 2020 was dit aandeel 26%. Het aandeel geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen stijgen in de jaren 2013-2022 juist respectievelijk van 2% naar 6% en van 12% naar 15%.

Bij bedrijven is het aandeel natuurwetenschappen gestegen van 24% naar 28%, terwijl het aandeel techniek is gedaald van 57% naar 52%. De aandelen medische, sociale en geesteswetenschappen stijgen. Er is een aanhoudende afname te zien van het aandeel landbouwwetenschappen. De geesteswetenschappen blijven hier de kleinste groep (minder dan 1%) maar de uitgaven zijn sinds 2013 wel ruim verdubbeld.

Duidelijke verschillen tussen de sectoren
De grafieken laten duidelijke verschillen zien tussen de sectoren in de verdeling van onderzoek over de wetenschapsgebieden.

Als we verder naar de cijfers van 2022 kijken, zien we dat van de totale R&D uitgaven in Nederland ruim 68% afkomstig is van bedrijven. De HO-instellingen zijn verantwoordelijk voor 27% en 5% is afkomstig van research instellingen. De sectoren verschillen dus duidelijk in omvang. Tegelijkertijd zien we dat bij drie van de zes afgebakende wetenschapsgebieden, meer dan de helft van de R&D in dat gebied wordt uitgevoerd door HO-instellingen. Dit geldt voor de medische (55%), sociale (61%) en geesteswetenschappen (80%). Bedrijven zijn verantwoordelijk voor het grootste aandeel van de totale technische (86%), natuur- (75%) en landbouwwetenschappen (64%).

Researchinstellingen zijn als sector een stuk kleiner. Ze hebben wel hun eigen focus. Ze besteden van alle sectoren het grootste deel van hun onderzoek aan natuurwetenschappen (35%). Daarnaast is van de verschillende wetenschapsgebieden, bij de landbouwwetenschappen het aandeel van deze groep het grootst (17%). De researchinstellingen onderscheiden zich dan ook door een relatief groot deel van hun uitgaven aan landbouwwetenschappen te besteden (24%) ten opzichte van bedrijven (6%) en HO-instellingen (5%).  

Internationale benchmark

In de onderstaande figuur zien we de cijfers in een internationale vergelijking. Het betreft waar mogelijk een vergelijking van landen met cijfers voor het jaar 2021.

De figuur laat zien dat er duidelijke verschillen zijn tussen de landen.
 

Nederlands hoger onderwijs geeft relatief weinig uit aan Natuur- en Technische wetenschappen
Als we kijken naar de uitgaven van het hoger onderwijs voor Natuur- en Technische wetenschappen, dan zit Nederland in de figuur met 36% van de totale uitgaven voor Natuur- en Technische wetenschappen aan de lage kant van het spectrum. De landen links in de figuur geven meer uit aan de Natuur- en Technische wetenschappen, Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk scoren lager dan Nederland. Uitgaven voor onderzoek in de Medische wetenschappen zijn in Nederland relatief hoog, maar in Denemarken en Noorwegen wordt meer uitgegeven aan dit gebied. Ook het aandeel van de Landbouwwetenschappen is in Nederland iets hoger, met 5% ten opzichte van 4% gemiddeld. Het aandeel van de onderzoeksuitgaven dat naar de Sociale wetenschappen (inclusief economie en recht) gaat, ligt in Nederland op het gemiddelde van de referentielanden in de figuur. Het aandeel dat naar de geesteswetenschappen gaat, ligt iets lager dan gemiddeld (8% ten opzichte van 9% gemiddeld). 

Uitgaven Nederlandse research instellingen aan Natuur en Techniek gemiddeld
Als we kijken naar de uitgaven van de research instellingen voor Natuur- en Techniek dan zien we dat Nederland redelijk gemiddeld is ten opzichte van de referentielanden. Bij de Landbouwwetenschappen en Sociale wetenschappen geeft Nederland relatief meer uit dan de referentielanden. In de figuur is goed te zien dat landen sterk variëren in de uitgaven per wetenschapsgebied. 

Weerspiegeling van de economie
Vaak wordt beargumenteerd dat het onderzoek naar wetenschapsgebieden een weerspiegeling is (of zou moeten zijn) van de samenstelling van de economie van een land. De behoefte aan kennis en academisch geschoold personeel vloeit daar dan uit voort. Landen als Nederland en het Verenigd Koninkrijk met een relatief grote dienstensector zouden zo meer behoefte hebben aan onderzoek (en professionals) in de economie, het recht en andere Sociale wetenschappen. Landen met veel maakindustrie als Japan, Korea en Duitsland zouden juist meer behoefte hebben aan onderzoek en onderzoekers in de Natuur- en Technische wetenschappen. In onderstaande figuur laten we de relatie zien tussen het percentage maakindustrie in een land en de mate waarin er publieke investeringen in de Natuur- en Technische wetenschappen worden gedaan.
 

Scatterplot_NL
Bron: Eurostat (R&D uitgaven) OESO – STAN (beroepsbevolking werkzaam in de maakindustrie)
Notitie: Voor Zuid-Korea betreft het gegevens over 2015. Voor België, Denemarken, Noorwegen en Zweden betreft het cijfers van 2017. In deze grafiek zetten we het aandeel van de publieke R&D uitgaven bestemd voor de sectoren Natuur en Techniek af tegen het aandeel van de beroepsbevolking dat werkzaam is in de maakindustrie. Het gaat daarbij niet alleen om werknemers, maar om alle personen verbonden aan de maakindustrie.

Duidelijke relatie omvang maakindustrie en uitgaven naar wetenschapsgebieden
De relatie tussen de aard van de economie in termen van de omvang van de maakindustrie en de verdeling van de uitgaven naar wetenschapsgebieden wordt in deze figuur duidelijk zichtbaar. Landen linksonder - het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Noorwegen -  hebben relatie weinig maakindustrie én relatief weinig onderzoek in de Natuur- en Technische wetenschappen. Voor landen rechtsboven geldt het omgekeerde.

Nederland staat derde van links (onder) met 8,4% van de economie die uit maakindustrie bestaat en 39,9% van de publieke uitgaven aan onderzoek in de domeinen Natuur en Techniek. Duitsland staat met 17,2% van de economie als maakindustrie en 59,5% van de publieke onderzoeksinvesteringen in de Natuur- en Technische wetenschappen rechts (boven). Nederland en Duitsland liggen, zoals de meeste landen, dicht bij de regressielijn en besteden dus beide proportioneel naar de aard van de economie aandacht en publieke middelen aan de wetenschapsgebieden Natuur en Techniek. De uitgaven van deze beide landen aan publiek uitgevoerd onderzoek in de Natuur- en Technische wetenschappen liggen ver uit elkaar maar zijn beide in verhouding met de samenstelling van de economie. Zuid-Korea besteedt naar de aard van de economie relatief veel geld aan Natuur- en Technisch wetenschappelijk onderzoek.


De universitaire geldstromen in Nederland naar wetenschapsgebied

We kunnen ook inzoomen op het universitaire onderzoek in Nederland en de verschillende geldstromen uitsplitsen naar wetenschapsgebied. Dit kan niet op basis van financiële cijfers, maar wel op basis van de onderzoekscapaciteit in fte. In Nederland kennen we de eerste, tweede en derde geldstroom. De eerste geldstroom komt rechtstreeks van de overheid als lumpsum financiering. De tweede geldstroom is de competitieve geldstroom van NWO. De derde geldstroom is eveneens competitief op basis van opdrachten van bedrijven en overheden uit binnen- en buitenland.
 


De figuur laat zien dat de verdeling van de onderzoekscapaciteit van de verschillende wetenschapsgebieden in 2017 varieert per geldstroom:

  • Bij de drie geldstromen samen is het cluster van Natuur- en Technische wetenschappen het grootst met 37%, tegenover 30% voor de Medische wetenschappen en 20% voor de Sociale wetenschappen. De aandelen van de Landbouwwetenschappen en de Geesteswetenschappen zijn het kleinst, beide 7%.
  • Datzelfde beeld zien we in de tweede en derde geldstroom, waarbij het aandeel van de natuur- en technische wetenschappen nog groter is met respectievelijk 46% en 37% van het totaal. De derde geldstroom kent met 34% een relatief groot aandeel medisch wetenschappelijk personeel.
  • In de eerste geldstroom is het aandeel van de Natuur- en Technische wetenschappen met 32% ongeveer vergelijkbaar met dat van de Sociale en de Medische wetenschappen, met 27% respectievelijk 29%.
     

Bronnen

OESO Structural Analysis Database, downloads november 2020 

Eurostat, downloads november 2020

Factsheet Financiering en uitvoering van R&D in Nederland

VSNU: Kengetallen Universitair Onderzoek