Helaas zijn niet alle gevolgen positief. Tegenover fijnmazig inzicht in studievoortgang, rijkere leermogelijkheden en het voordeel dat je niet per se ergens op een bepaalde tijd of een bepaalde plaats hoeft te zijn, staan zorgen omtrent sociale gelijkheid, menselijk contact en professionele autonomie. Er ligt dus een complexe uitdaging om de digitale transitie in goede banen te leiden. Met dit rapport, dat is ontstaan in het kader van het thema digitale samenleving uit ons werkprogramma, wil het Rathenau Instituut het onderwijsveld helpen om die complexe uitdaging aan te gaan.
Samenvatting
Het onderwijs digitaliseert op allerlei manieren. Er raken steeds meer digitale leermiddelen in gebruik waaronder adaptief leermateriaal, virtualreality-toepassingen, kennisplatformen, educatieve gaming, digiboards en lesvormen met multimediatoepassingen. Ook op het vlak van leermanagement wordt met data gewerkt via bijvoorbeeld leermanagementsystemen, voortgangsdashboards en het uitvoeren van learning analytics op basis van verzamelde studiegegevens. Dat de transitie naar digitaal onderwijs ingrijpende gevolgen kan gaan hebben, blijkt uit het feit dat deze transitie het traditionele onderwijsaanbod uitdaagt. Digitale middelen maken leren op afstand mogelijk, dus buiten de school of collegezaal. Daardoor komt gemengd onderwijsaanbod op dat zowel uit online als uit fysieke leersituaties bestaat. Ook maakt tijd- en plaatsonafhankelijkheid het onderwijs flexibeler, wat onder meer modularisering van het onderwijsaanbod op gang brengt. Verder komen er in samenhang met digitalisering nieuwe vormen van evalueren en toetsen op én ontstaan er nieuwe mogelijkheden tot kennisdeling, zoals de openscience-beweging laat zien.
Kansen en zorgen
Al deze ontwikkelingen beloven het onderwijs te gaan verbeteren. Daarbij wordt digitalisering vaak in verband gebracht met het oplossen van een aantal urgente problemen waaronder het lerarentekort, dalende scores op lees- en rekenvaardigheid, toename van sociale ongelijkheid en suboptimale voorbereiding van kinderen en jongvolwassenen op deelname aan de veranderende maatschappij. Echter, het is minder duidelijk wat er in de praktijk van al deze beloften terechtkomt. Ook sorteert digitalisering niet alleen positieve effecten, maar ook negatieve, die aanleiding geven tot zorg. Komen kinderen niet teveel achter een scherm te zitten? Is de zeggenschap over data, en daarmee de privacybescherming, goed geregeld? En wordt de keuzeruimte van zowel docenten als leerlingen niet te zeer beperkt door onderwijsaanbod via algoritmen aan te sturen?
Vracht met vragen
Weliswaar staan sommige van deze zorgen zoals bedreiging van privacy en mogelijkheid tot hacken van digitale systemen goed op de radar. Maar het ontbreekt nog aan een goed overzicht van de effecten die er van digitalisering uitgaan. Dit gebrek aan overzicht leidt tot onduidelijkheid over de daadwerkelijke impact die digitalisering op onderwijskwaliteit heeft. Ook leidt het tot onzekerheid over de vraag welke partij op welke kwestie actie zou moeten ondernemen. De voornaamste doelen van dit rapport zijn ten eerste om een goed beeld te krijgen van zowel de positieve als de negatieve effecten van digitalisering, zoals die zich nu al laten zien én in de toekomst nog zullen gaan voordoen. Ten tweede moet dat overzicht helpen om handelingsverlegenheid bij partijen in het onderwijsveld te overwinnen.
Onderzoeksaanpak en casestudies
We bekijken in dit rapport digitalisering vanuit het perspectief van publieke waarden en stellen ons derhalve de vraag welke effecten digitalisering heeft op waarden als privacy, veiligheid, toegankelijkheid, sociale gelijkheid en integriteit. We doen dat door een waardenkader als instrument te gebruiken. Dit kader gaat uit van drie clusters van waarden: rechtvaardigheid, menselijkheid en autonomie. We hebben het waardenkader als instrument op vier casestudies toegepast, die zo zijn geselecteerd dat zowel leermateriaal, leermanagement als impact op het onderwijsmodel aan bod komen. Ook zijn meerdere onderwijstypen betrokken, van lagere school tot en met de universiteit.
De vier casestudies gaan over adaptief leren, studiedata, leren op afstand en open science. Bij adaptief leren wordt de lesstof door toepassing van kunstmatige intelligentie automatisch afgestemd op het niveau van de individuele leerling. Studiedata worden gebruikt om de kwaliteit, effectiviteit en efficiëntie van het hoger onderwijs datagedreven te verbeteren. Rond leren op afstand, dat door de coronacrisis noodgedwongen is ingevoerd, werden positieve en negatieve ervaringen opgedaan. Open science is de beweging in het hoger onderwijs en onderzoek die streeft naar zoveel mogelijk openheid van kennis. Dit streven wordt gefaciliteerd door een digitale infrastructuur. Met de vier casestudies zochten we een antwoord op de volgende onderzoeksvragen:
Onderzoeksvragen
- Wat zijn de praktijkervaringen met de inzet van digitale middelen, welke kansen en risico’s worden er door betrokken partijen gesignaleerd en hoe hebben die betrekking op publieke waarden?
- Welke effecten op publieke waarden gaan er van digitalisering uit en hoe hangen die met elkaar samen?
- Op welke manier corresponderen publieke waarden met onderwijskwaliteit? Welke leerwinst wordt er met digitale middelen geboekt? Weegt die leerwinst op tegen het optreden van negatieve effecten?
- Welke randvoorwaarden zijn nodig om onderwijskwaliteit te waarborgen en/of te verbeteren? Welke partijen spelen daarbij een rol en hoe kunnen deze partijen hun verantwoordelijkheid pakken?
Effecten van digitalisering op publieke waarden
Praktijkervaringen met digitale middelen leveren een gemengd beeld op. Meer mogelijkheden tot zelfsturing van het leerproces verhogen bijvoorbeeld de motivatie bij sommige leerlingen, maar dit effect verschilt sterk per leerling en is afhankelijk van onder meer de thuissituatie. Lessen op afstand worden efficiënter waardoor de leeropbrengst toeneemt, maar lesgeven op afstand verzwakt het sociaal contact waardoor de leeropbrengst afneemt. Dit soort ervaringen zijn naar effecten op publieke waarden te vertalen. Met het waardenkader bleek het mogelijk om een scala aan effecten overzichtelijk in beeld te brengen. Ook via de drie waardenclusters rond rechtvaardigheid, menselijkheid en autonomie ontstaat een gemengd beeld omdat zich zowel positieve als negatieve effecten voordoen, soms op dezelfde waarde. Kernboodschap van deze studie is dan ook dat het doorvoeren van doordachte digitalisering een caleidoscopische, en dus complexe, opgave is.
Urgente zorgen
Sommige kwesties hebben betrekking op de vraag wat voor onderwijs we straks willen hebben. Helpt modularisering van het onderwijs bijvoorbeeld om betere aansluiting met de arbeidsmarkt te krijgen of is dat juist niet het geval, vanwege het argument dat een brede ontwikkeling nodig is om als werknemer flexibel mee te kunnen bewegen met een steeds veranderende arbeidsmarkt? Dit soort kwesties vragen om maatschappelijk debat en een politieke afweging. Andere zorgen zijn echter urgent en vragen dringend om actie. Het gaat dan om zorg te dragen voor een beter functionerende digitale onderwijsmarkt, het beteugelen van de grote invloed van technologiebedrijven, het bieden van voldoende bescherming van privacy, het garanderen van de veiligheid van digitale systemen, het bestrijden van ongelijke toegang tot digitale middelen, het bieden van meer ondersteuning aan docenten en het entameren van meer onderzoek naar leerwinst. Uit ons onderzoek komt naar voren dat er een koppeling te maken valt tussen publieke waarden en een brede notie van onderwijskwaliteit, waarin zowel kwalificatie als persoonsvorming zijn opgenomen. We konden echter geen duidelijke conclusie trekken omtrent de leerwinst die er met digitale onderwijsmiddelen geboekt wordt.
Onderwijsinstellingen in Nederland hebben een grote mate van autonomie maar sommige van de zorgen zijn niet per onderwijsinstelling weg te nemen en vragen om een overkoepelende aanpak. Samen optrekken, om bijvoorbeeld de invloed van technologiebedrijven op het onderwijs te beteugelen, is haast noodzakelijk om de autonomie te waarborgen waar het voor individuele onderwijsinstellingen werkelijk om draait, namelijk de zeggenschap over de inhoud van het eigen onderwijs en onderzoek. Onze aanbevelingen zijn evenwel naast overkoepelend en landelijk ook specifiek gericht op onderwijssectoren en individuele onderwijsinstellingen. Ze dienen ter versterking van de inspanningen die al landelijk, sectoraal en lokaal geleverd worden om de transitie naar digitaal onderwijs op een deugdelijke manier vorm te geven.
Aanbevelingen
Vier actielijnen
We komen op basis van ons onderzoek tot twintig aanbevelingen voor partijen in het onderwijsveld om de invloed van digitalisering de komende jaren in goede banen te leiden. We verdelen deze in vier actielijnen: visie ontwikkelen, eisen stellen, ondersteuning bieden en onderzoek stimuleren.
Actielijn 1: Aanbevelingen bij visie ontwikkelen
Om adequaat met de kansen en zorgen omtrent digitalisering in het onderwijs om te gaan, is een toekomstgerichte digitaliseringsstrategie nodig op nationaal, sectoraal en lokaal niveau. Centrale elementen in de visieontwikkeling moeten zijn: 1) doordenken van de integrale invloed van digitalisering op het onderwijs, 2) gewenste vormgeving van onderwijs op de lange termijn, en 3) voorwaarden om onderwijsinstellingen volwaardig in te richten op het werken met digitale middelen.
- Ontwikkel een visie op digitalisering in het onderwijs. Daarmee krijgt de discussie over de wenselijkheid van digitale toepassingen vorm en kunnen investeringen in digitale middelen worden verantwoord.
- Houd rekening met complexe waardenafwegingen. Lokaal kan het waardenkader worden gebruikt om de impact van digitalisering in beeld te krijgen. Waardenafwegingen vertalen zich landelijk in politieke keuzes, bijvoorbeeld als het gaat om de toename in schermtijd, afname van direct sociaal contact, of modularisering van het onderwijsaanbod. Politieke partijen kunnen van inzicht verschillen in de mate waarin dit wenselijke ontwikkelingen zijn.
- Houd rekening met de brede notie van onderwijskwaliteit. Houd met het oog op de toenemende inzet van personalisering, evenveel oog voor kwalificatie als voor persoonsvorming in het onderwijscurriculum. Op deze manier kan het leren als sociaal proces worden geborgd.
- Houd rekening met fragmentatie van het onderwijsaanbod. Zorg dat fragmentatie leidt tot bruikbaar maatwerk maar niet tot een keurslijf en onwenselijke verkokering.
Actielijn 2: Aanbevelingen bij eisen stellen aan digitale infrastructuur en datagebruik
De invloed van technologiebedrijven zet publieke waarden onder druk. Het gaat bijvoorbeeld om de autonomie van leerlingen en docenten en gelijke toegang tot digitale middelen. Op dit vlak zijn op korte termijn landelijke afspraken nodig die eisen stellen aan de digitale infrastructuur en aan bepaalde vormen van datagebruik, zoals profilering.
- Neem stelselverantwoordelijkheid. Creëer landelijke regie om privacy, keuzevrijheid en onafhankelijkheid te waarborgen en prijsopdrijving en ongewenst datagebruik te voorkomen.
- Neem juridische maatregelen om verticale integratie en ongewenst datagebruik tegen te gaan. Zie strikt toe op de handhaving van de bestaande wettelijke kaders en scherp deze waar nodig aan.
- Stimuleer onderwijsinnovatie waar modulariteit van de digitale infrastructuur, diversiteit en interoperabiliteit leidende voorwaarden zijn. Scholen kunnen pas onafhankelijker worden van grote technologiebedrijven als er, tenminste op onderdelen, alternatieven in de markt zijn.
- Versterk de rol van publieke instellingen zoals SIVON, SURF en Kennisnet.
- Overweeg delen van de digitale infrastructuur in publieke handen te brengen. Met bouwstenen van de digitale infrastructuur, zoals digitale identiteiten, of cloudservices, in publieke handen wordt het beter mogelijk om gewenste marktwerking af te dwingen.
- Intensiveer de rol van universiteitsbibliotheken als brede en neutrale informatieverstrekker en bij het geven van lessen op het gebied van digitaal burgerschap en mediawijsheid.
Actielijn 3: Aanbevelingen bij ondersteuning bieden
Op een aantal manieren is er landelijke steun nodig om lokaal goed te kunnen opereren. Het gaat hierbij om het regelen van gelijke beschikking over goede hardware en software, over het opleiden van digitaal bekwame docenten en over het doorvoeren van aanpassingen aan het onderwijsmodel.
- Beperk ongelijkheid door te zorgen voor gelijke toegang tot de digitale onderwijsmiddelen (internet, digiborden, tablets en software) en door ongelijke leereffecten te bestrijden.
- Help leerkrachten met de nodige ondersteuning om goed digitaal onderwijs te verzorgen. Faciliteer ICT-coördinatie op scholen en overweeg periodieke bijscholing voor leerkrachten.
- Maak van digitaal onderwijs een speerpunt in lerarenopleidingen. Opleiding van nieuwe leerkrachten en digitale accreditatie moeten nationaal worden geregeld. Overweeg invoering van kwalificaties die expertise met digitaal en blended onderwijs uitdrukken.
- Koppel digitale leermiddelen en gepersonaliseerde leerpaden aan referentie- en streefniveaus zoals we die voor het traditionele onderwijs hebben vastgesteld. Er ligt een belangrijke taak voor de Rijksoverheid om uit te zoeken hoe dat gedaan moet worden en hoe dit in afstemming met de diverse onderwijssectoren moet worden opgepakt.
- Onderzoek mogelijkheden om chilling-effecten tegen te gaan en billijke fouttolerantie in te bouwen. Dit vraagt om actie en periodieke reflectie op lokaal, sectoraal en landelijk niveau.
Actielijn 4: Aanbevelingen bij onderzoek stimuleren
Met betrekking tot aanpassingen aan het onderwijsmodel, zoals modulair onderwijsaanbod, blended learning en formatief evalueren, bestaan nog veel vragen. Er is meer (praktijk)onderzoek nodig om te ontdekken welke aanpassingen het beste werken. Ook is er duidelijk behoefte aan meer onderzoek naar de leeropbrengst van digitaal onderwijs. Dit vraagt om landelijke regie, waarbinnen een belangrijke plaats wordt ingeruimd voor lokale praktijkervaringen en -inzichten.
- Stimuleer wetenschappelijk onderzoek naar de leeropbrengst van digitale leermiddelen, zoals adaptieve software.
- Maak didactische en pedagogische inzichten leidend bij de ontwikkeling van nieuw digitaal lesmateriaal. Faciliteer dat leerkrachten betrokken worden bij de ontwikkeling en implementatie daarvan. Als dit in een vroeg stadium gebeurt, zal dat tot kwalitatief betere producten leiden en tot grotere betrokkenheid van professionals bij digitale onderwijsinnovatie.
- Stimuleer per onderwijssector onderzoek naar de best werkende combinaties van online en fysiek onderwijs (blended learning). Hier ligt een sectorale opdracht die bijvoorbeeld via pilots in samenwerking met een aantal onderwijsinstellingen kan worden uitgevoerd.
- Werk met teams van experts waarin pedagogische, didactische, juridische en ICT-kennis bij elkaar komen. De teams kunnen publieke waarden borgen, juridische toetsen uitvoeren en eisen stellen aan datagebruik en databeheer. Zorg voor effectieve feedbackloops om te kunnen sturen op praktijkervaringen. Deze aanbeveling is vooral lokaal per onderwijsinstelling, of onder de vlag van bijvoorbeeld een scholenkoepel, op te pakken.
- Maak de Onderwijsinspectie scherp op de kwaliteit van onderwijs met ICT-middelen. Overweeg de invoering van kwaliteitskeurmerken voor digitale leermiddelen om onderwijsinstellingen te helpen wegwijs te worden in het woud van beschikbare digitale onderwijsmiddelen. Betrek hierbij ook lesaanbod dat buiten reguliere opleidingen wordt aangeboden, waaronder schaduwonderwijs.
Deze twintig aanbevelingen vormen samen een stevige call to action. Juist in deze transitiefase valt er nog te sturen op de effecten van digitalisering die zich nu al voordoen of zich laten voorzien. Wanneer er geen gehoor gegeven wordt aan de call to action zal digitalisering waarschijnlijk niet de onderwijskwaliteit verhogen en zullen de in dit rapport bij elkaar gebrachte zorgen de overhand krijgen. Er is genoeg werk aan de winkel om dat te voorkomen.
Nieuwe versie (24-02-2022)
Deze versie is van 24 februari 2022 en bevat wijzigingen ten opzichte van de versie van 2 februari 2022 op pagina 50 en 51 (over Squla en Cito) en op pagina 8 en 125 over Basispoort.
De passage op pagina 50 en 51 was vrijwel geheel gebaseerd op het artikel van Marreveld en Ros dat in 2021 in Didactief is verschenen. Een aantal aspecten uit de passage hebben wij niet kunnen verifiëren. Zo is ‘powered by Cito’ geen officieel keurmerk, klopt het niet dat Squla door een ‘deal’ met Cito marktleider is geworden en blijkt er geen sprake te zijn van ‘goede zaken’ in Polen. Ook is het niet zo dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen de overeenkomst tussen Squla en Cito en de toename in schaduwonderwijs. Tenslotte kan het geciteerde onderzoek van de Universiteit Utrecht niet aan een publicatie worden verbonden. De oude tekst staat in bijlage 4.
In aanbeveling 8, te vinden op pagina’s 8 en 125 van het rapport (en op onze site bij Aanbevelingen), stond Basispoort abusievelijk gerangschikt onder publieke instellingen. Basispoort is weliswaar een initiatief om collectiviteit in de digitale onderwijsmarkt te organiseren maar het betreft hier de aanbodzijde en een privaat platform in plaats van een publieke instelling. We hebben de verwijzing naar Basispoort daarom verwijderd.