Het debat over gene editing vereist dat plantenwetenschappers zich houden aan de normen van de wetenschap, zoals onafhankelijkheid, georganiseerd scepticisme en belangeloosheid. Dat stelt het Rathenau Instituut in een recente studie, die in samenwerking met de leerstoelgroep Kennis, Technologie en Innovatie van de Wageningen University & Research (WUR) is uitgevoerd, en voortbouwt op het rapport “Gene editing in planten en gewassen”.
In het kort:
- We roepen wetenschappers op zowel deel te nemen aan een constructieve publieke dialoog over gene-edited gewassen, als daarbij de rol aan te nemen van de eerlijke kennismakelaar.
- De politieke discussie over beleid voor gene editing zou breder gevoerd moeten worden.
- Het is van belang genetisch gemodificeerde gewassen te beoordelen op veiligheid, maar ook op maatschappelijk nut, duurzaamheid en ethische aspecten.
De rol van wetenschappers
Als “eerlijke kennismakelaars” kunnen wetenschappers beleid ondersteunen door alternatieven te schetsen en daardoor de keuzemogelijkheden van bestuurders en politici te verhelderen en te vergroten. Roger Pielke noemt dit type wetenschapper “honest broker” in zijn gelijknamige boek. Op basis van literatuur blijkt dat in de afgelopen decennia veel wetenschappers zich in het debat over genetische modificatie hebben laten verleiden tot de rol van belangenvertegenwoordiger. Ze gedragen zich als voorstanders van genetisch gemodificeerde organismen (GGO).
In onze studie vergelijken we het oude GGO-debat met het nieuwe gene-editingdebat en stellen vast dat er onvoldoende van het oude debat is geleerd.
Ook in het huidige debat over de nieuwe generatie genetisch gemodificeerde (GG) gewassen, de gene-edited gewassen, zijn wetenschappers weinig terughoudend om zich als voorstander uit te spreken van bepaalde toepassingen in de praktijk. Er is een tekort aan wetenschappers die het debat informeren en de rol van “eerlijke kennismakelaar” spelen. Hierdoor kunnen beleidsmakers en de samenleving niet zelf een oordeel vormen op basis van informatie.
Oude en nieuwe GM-gewassen
In de jaren ’90 ging de introductie van GG-voedsel in Europa gepaard met onrust en fel maatschappelijk debat. Dit leidde ertoe dat het telen van GG-gewassen in Europese lidstaten alleen mogelijk is als er een risicoanalyse voor volksgezondheid en milieu is uitgevoerd. Ook kwamen er etiketten voor GG-voedsel, zodat consumenten keuzevrijheid hebben. Enkel een handvol lidstaten in Europa verbouwt sindsdien GG-gewassen.
Voorstanders van GG-voedsel beschouwen de huidige regelgeving als problematisch, omdat deze de toelating van GG-gewassen op de Europese markt remt. Zij wijzen erop dat het gebruik van GG-gewassen mogelijke oplossingen kan bieden voor de voedselcrisis, en de economische concurrentiekracht van de EU kan vergroten.
Tegenstanders maken zich zorgen om de (voedsel)veiligheid op lange termijn en denken dat commerciële belangen domineren. Bovendien beschouwen zij het probleem van voedselzekerheid niet als een gebrek aan voldoende voedsel, maar als een gebrek aan toegang tot en controle over voedselsystemen en de ongelijke verdeling van voedsel.
Door de ontwikkeling van nieuwe technieken om genetisch materiaal te modificeren, komt het debat over GM-voedsel de laatste jaren langzaam terug in de politieke arena. De nieuwe technieken, de zogenaamde gene-editingtechnieken, waaronder CRISPR-CAS9, maken het gemakkelijker, sneller, goedkoper en preciezer om DNA te modificeren in vergelijking met de oudere technieken. Volgens veel wetenschappers vormen ze daardoor minder risico, en is een risicoanalyse niet nodig voordat de gewassen op de markt komen. Regulering van deze gewassen is volgens hen dus ook niet nodig. Zij pleiten voor deregulering zodat het makkelijker en goedkoper wordt om deze nieuwe GG-gewassen toe te laten tot de Europese markt.
Wetenschap als ondersteuning van beleid
Risico’s zijn een belangrijke factor in beleid, maar zeker niet de enige. Een belangrijke vraag is of beleid gestoeld op eenzijdige natuurwetenschappelijke kennis wenselijk is. De coronacrisis toont zowel het belang van wetenschappelijke kennis om beleid weloverwogen vorm te geven, als de beperking hiervan. Epidemiologen kunnen ons vertellen hoe een virus zich zal spreiden, en hoe we dit kunnen tegengaan. Een overheid kan echter niet alleen op deze kennis leunen, aangezien er naast gezondheid ook andere waarden van belang zijn in de maatschappij, waaronder: economische waarden, maar ook vrijheid en de gevoelens van eenzaamheid van ouderen. Bij het vormen van beleid dienen daarom meerdere perspectieven mee te wegen.
En juist dit wegen van perspectieven werd niet gedaan toen in de jaren ’90 het beleid voor GG-gewassen werd vormgegeven. Vragen over de sociaaleconomische en ethische effecten van de technologie waren uitgesloten. De technologie werd gesteund vanuit economische motieven, en de regulering ervan was een technische kwestie, en dus niet het resultaat van een democratisch proces, waarbij meerdere stemmen gehoord zijn.
In het huidige debat over een modernisering van het Europese GGO-beleid is deze visie opnieuw leidend. Legitieme vragen zoals ‘hoe gaan deze GGO’s bijdragen aan het levensonderhoud van kleine boeren?’, en ‘hoe gaan ze het landschap veranderen?’, krijgen opnieuw weinig aandacht. Ook de meeste wetenschappers verbreden de discussie niet, maar tonen zich vooral enthousiast over de nieuwe technieken. Zij zien kansen voor de techniek bij het bevorderen van duurzaamheid en voedselzekerheid en stellen zich niet op als belangeloze, onafhankelijke en kritische wetenschappers. Zo is de Europese regelgeving anti-wetenschappelijk genoemd. Ook wordt van gene editing een simplistisch beeld gegeven van een schaartje dat letters in een gen knipt en plakt, terwijl de complexiteit van genetica niet wordt besproken. Bovendien is er een trend de nieuwe technieken ‘nieuwe veredelingstechnieken’ te noemen, om zo weg te blijven van het woord genetische modificatie.
Een weg vooruit voor Europa
Al eerder schreef het Rathenau Instituut dat beleidsmakers bij maatschappelijk controversiële besluiten niet volstaan met een beroep op natuurwetenschappelijke kennis. Om te komen tot een modern biotechnologie beleid is samenwerking nodig tussen de overheid, plantenwetenschappers, sociale wetenschappers, maatschappelijke organisaties, de industrie en het publiek. Daarbij zou een meer onafhankelijke positie van de wetenschappers die zich in deze discussie mengen wenselijk zijn.
Hoe kan een modern biotechnologiebeleid voor planten en gewassen eruitzien, dat rekening houdt met maatschappelijke uitdagingen als voedselzekerheid, veiligheid en milieu? Hierover schreef het Rathenau Instituut eerder in het rapport “Genome editing in planten en gewassen”.
Bij het vormgeven van een nieuwe beleidsaanpak kan worden nagedacht over de mogelijkheid van een gedifferentieerde risicobeoordelingsprocedure. De striktheid en de snelheid van de procedure kunnen worden aangepast aan de veronderstelde risico’s, gebaseerd op bijvoorbeeld de genetische verandering, de gebruikte techniek en het (veilig) gebruik ervan in de praktijk. Hierbij is het tevens van belang verschillende visies op rechtvaardigheid van landbouwsystemen en duurzaamheid mee te nemen. In een modern biotechnologiebeleid kunnen criteria zoals de wenselijkheid, het nut en de duurzaamheid van het nieuwe GM-gewas, zoals reeds geïmplementeerd in de Noorse gentechnologie wet, worden meegewogen.
Artikel: Macnaghten, P en Habets, M.G.J.L. (2020) Breaking the impasse: Towards a forward‐looking governance framework for gene editing with plants. Plants, People, Planet
Genome editing bij planten en gewassen
Gezondheid
15 januari 2019
rapport
Wetenschap als strijdtoneel
Kennis voor transities
24 maart 2014
rapport
Kruip met Crispr-Cas-voedsel niet weer de loopgraven in
Gezondheid
07 februari 2019
Artikel