calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Een onzekere start

Rapport
11 april 2024
Startende onderzoekers over hun belemmeringen

De start van de City-Pier-City-loop 2024 (foto: Iris van den Broek/ANP)

Image
Deelnemers aan de City-Pier-City-loop staan klaar voor de start.
Voor dit rapport sprak het Rathenau Instituut met startende onderzoekers over de belemeringen die zij in hun werk ervaren. Hierbij ging het om promovendi (werken aan hun proefschrift), postdoc-onderzoekers (hebben hun proefschrift afgerond) en praktijkgericht onderzoekers (werken aan een hbo-instelling).

Het Rathenau Instituut deed dit onderzoek op verzoek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het bouwt voort op de enquête naar drijfveren en belemmeringen van onderzoekers die het Rathenau Instituut in 2022 publiceerde.

Downloads

Downloads

Samenvatting

Op verzoek van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap bracht het Rathenau Instituut de belemmeringen in kaart die startende onderzoekers ervaren in de functie van promovendus, postdoc-onderzoeker en praktijkgericht onderzoeker aan hogescholen. We verzamelden de inzichten uit bestaande studies en diepten deze uit in zes focusgroepen met startende onderzoekers die aangaven belemmeringen te ervaren bij het realiseren van hun ambities.

In het rapport dat voor u ligt, leest u per functie waarom startende onderzoekers hun werk mooi vinden, welke belemmeringen ze ervaren en welke oplossingen ze zien. In de conclusie richten we ons op de belemmeringen. We vatten de belangrijkste overeenkomsten en verschillen tussen de groepen samen en geven zes aandachtspunten mee voor beleidsmakers en instellingen voor hoger onderwijs en onderzoek.

Ons onderzoek laat zien dat baanonzekerheid en onduidelijke verwachtingen en vereisten belangrijke belemmeringen zijn voor startende onderzoekers. Onder die omstandigheden moeten ze bepalen aan welke taken ze hun aandacht geven, zowel met het oog op hun huidige baan als op hun toekomstige carrière. Dit levert mentale druk op. Een goede begeleiding, een stevige inbedding in de organisatie, een sociaal veilige werkcultuur en een diversiteit aan carrièrepaden kunnen startende onderzoekers helpen met deze onzekerheid om te gaan. De realisatie van deze voorwaarden wordt belemmerd door de hiërarchische en competitieve cultuur binnen universiteiten en de kleine omvang van het onderzoek binnen hogescholen.

Hoewel de belemmeringen die startende onderzoekers ervaren deels dezelfde zijn, zijn er ook verschillen per functie. We vatten de inzichten per groep hieronder samen. De positie van de postdoc-onderzoeker komt uit ons onderzoek als bijzonder precair naar voren.

Promovendi

Promovendi waarderen de intellectuele en creatieve vrijheid van het promotietraject, evenals de inspirerende werkomgeving en de kans om bij te dragen aan het vinden van oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Maar de werkomgeving van promovendi is ook uitdagend en beperkt hun vrijheid. Zo lopen ze bijvoorbeeld aan tegen een hiërarchie met veel ongeschreven regels. Gaandeweg ontdekken ze dat er onuitgesproken verwachtingen zijn waaraan ze moeten voldoen. Ook ervaren ze publicatiedruk. Het blijkt voor veel promovendi moeilijk balanceren tussen die twee uitersten. De mate waarin hun begeleider ze hierbij ondersteunt, loopt uiteen.

Dit heeft niet alleen consequenties voor hun welzijn, zoals een hoge mentale druk en een scheve werk-privébalans, maar ook voor hun werk. Zo ziet een groep die sterk gedreven wordt door de maatschappelijke relevantie van hun werk, die relevantie afnemen doordat ze zich moeten aanpassen aan de verwachtingen van anderen. Ze ervaren druk vanuit hun werkomgeving om hun onderzoek of publicaties aan te passen zodat die beter aansluiten bij de wetenschappelijke consensus, de publicatiebehoefte van hun begeleider of de eisen van de tijdschriften waarin ze publiceren.

Promovendi zien de oplossing voor de belemmeringen die zij ervaren vooral in het stellen van heldere kaders aan de promotie, brede bewustwording van ongeschreven regels en een goede begeleiding bij het ontwikkelen van vaardigheden en het omgaan met werkdruk, door begeleiders en onafhankelijke steunpunten.

Postdoc-onderzoekers

Postdoc-onderzoekers waarderen dezelfde aspecten van hun werk als promovendi, maar leggen iets meer nadruk op de kans om grensverleggend onderzoek te kunnen doen. Ook de interactie met studenten speelt voor hen een grotere rol.

De knelpunten die postdoc-onderzoekers ervaren, creëren het beeld van een zeer onzekere situatie die wordt veroorzaakt door tijdelijke contracten en een grote concurrentie om onderzoekfinanciering. De risico’s die deze onzekere situatie met zich meebrengt voor loopbaan en privéleven, komen volledig voor rekening van de postdocs zelf, terwijl die maar een beperkte controle ervaren over het slagen van hun project en de mogelijke vervolgstap in hun carrière.

Postdoc-onderzoekers ervaren dat het wel of niet maken van een volgende carrièrestap slechts beperkt gebaseerd is op hun eigen merites. Geluk speelt in hun ogen een grote rol – en ook nepotisme wordt genoemd. Veel deelnemers aan de focusgroepen zien de universiteit als een onbetrouwbare werkgever die weinig ondersteuning biedt bij het verkrijgen van de nodige onderzoeksmiddelen, persoonlijke omstandigheden en loopbaanontwikkeling.

Deze werkomstandigheden veroorzaken een hoge mentale druk en houden belangrijke ontwikkelingen in het privéleven tegen, waaronder het krijgen van kinderen. Dit is nog sterker het geval bij internationale postdoc-onderzoekers, die voor hun verblijfsvergunning afhankelijk zijn van een baan. Daarnaast geven postdoc-onderzoekers aan dat de hoge doorloop zorgt voor verspilling van tijd, geld en wetenschappelijk talent. Zelf willen ze graag in de academische wetenschap blijven, maar meerderen geven aan dat hun keuze ook afhangt van de vraag of ze een vast contract kunnen krijgen.

Als mogelijke oplossingen noemen de postdoc-onderzoekers: het vergroten van de beschikbare financiering en het aanpassen van de flexwet zodat ze langer via tijdelijke contracten bij dezelfde werkgever kunnen blijven werken. Verder vinden ze het belangrijk dat de besluitvorming binnen de instellingen transparanter wordt, bijvoorbeeld over HR-beslissingen. Ook hebben ze behoefte aan ondersteuning die specifiek gericht is op hun situatie, bijvoorbeeld in de vorm van postdoc-offices.

Praktijkgericht onderzoekers aan hogescholen

Praktijkgericht onderzoekers die ook aan de universiteit hebben gewerkt, ervaren de werkomstandigheden bij hogescholen over het algemeen als positief. Ze zien meer gelijkheid, meer ruimte om verschillende producten te ontwikkelen en minder publicatiedruk. Het realiseren van maatschappelijke impact staat vaak centraal in hun motivatie voor het onderzoek.

De knelpunten die praktijkgericht onderzoekers ervaren, hebben vooral te maken met de relatief jonge geschiedenis van het praktijkgericht onderzoek. Starters ervaren dat er verschillend wordt gedacht over wat praktijkgericht onderzoek is, zelfs binnen hun eigen hogeschool. Ook benoemen ze een gebrek aan onderzoeksfaciliteiten, ruimte om financiering aan te vragen en functieprofielen. Een belangrijke zorg van de onderzoekers in onze focusgroepen is de onderwaardering van het praktijkgericht onderzoek, zowel binnen als buiten de hogeschool. Die onderwaardering beïnvloedt niet alleen hun mogelijkheden, maar ook hun motivatie.

De ervaringen van jonge praktijkgericht onderzoekers schetsen een beeld van onderzoek dat zich nog volwaardig moet nestelen binnen de hogescholen en het bredere kennisecosysteem. Mogelijke verbeteringen zien de praktijkgericht onderzoekers in het ontwikkelen van een landelijke visie op wat voor onderzoek we willen in Nederland en welke rol het praktijkgericht onderzoek daarin vervult. In hun ogen zou een groter deel van de onderzoeksfinanciering, vanuit de overheidsfinanciering en binnen projecten, naar hogescholen mogen gaan. De hogescholen zelf mogen het onderzoek in hun ogen nog meer als een kerntaak gaan zien.

Aandachtspunten

Op basis van de inzichten uit deze studie geven we zes aandachtspunten mee voor beleidsmakers en kennisinstellingen.

  • Het is belangrijk dat startende onderzoekers met hun begeleiders het gesprek aangaan over wederzijdse eisen en verwachtingen. Duidelijkheid hierover wordt voor hen nog belangrijker met het oog op de inzet op diverse carrièrepaden door de universiteiten, umc’s en onderzoeksfinanciers. Het beter expliciteren van verschillende carrièrepaden en de waardering van verschillende taken daarbinnen kan duidelijkere kaders bieden. Tegelijkertijd  kan het ook leiden tot een verdere diversificatie van de normen waaraan startende onderzoekers moeten voldoen. Dit geldt zeker voor de fase waarin deze carrièrepaden in ontwikkeling zijn.
  • Meer ondersteuning van postdoc-onderzoekers is nodig. Hun positie is zeer kwetsbaar, maar ze ervaren vanuit hun werkgever amper ondersteuning die is afgestemd op hun behoeften.
  • Promovendi moeten meer ruimte nemen om zich te oriënteren op een carrière buiten de academische wetenschap. De universiteiten doen verschillende dingen om de sterke focus op een academische loopbaan te doorbreken. Graduate schools en HR-afdelingen spelen daarbij een belangrijke rol. Maar het lijkt erop dat promovendi onvoldoende van deze diensten gebruik maken, omdat ze er niet van op de hoogte zijn of ervaren dat ze er geen tijd voor hebben. Hun begeleiders kunnen hierbij een sleutelrol vervullen, door een brede oriëntatie te stimuleren.
  • Cultuurverandering aan universiteiten en umc’s is essentieel voor het wegnemen van veel knelpunten die startende onderzoekers ervaren. Door de competitieve en hiërarchische werkomgeving vinden die het lastig om voor hun belangen op te komen en hun behoeften op professioneel en persoonlijk vlak aan te geven.
  • Aandacht voor kennismanagement is noodzakelijk. Onder andere vanwege de belemmeringen die zij ervaren, is het verloop onder startende onderzoekers hoog. Hierdoor lekt kennis uit de instellingen weg. Dit belet ook de ontwikkeling van de nieuwe instromers, die regelmatig het werk van hun vertrokken voorgangers moeten herhalen. Daarom is het belangrijk dat beleidsmakers en instellingen strategischer nadenken over het behoud van kennis, vaardigheden en continuïteit binnen de academische wetenschap.
  • Aan hogescholen is aandacht nodig voor een goede inbedding en waardering van praktijkgericht onderzoekers.

Conclusie

In dit onderzoek brachten we in kaart tegen welke uitdagingen startende onderzoekers in verschillende functies aanlopen in hun werk en welke consequenties die voor hen hebben. Daarvoor brachten we de inzichten uit eerdere studies samen en gingen we in gesprek met startende onderzoekers die aangaven belemmeringen te ervaren bij het realiseren van hun ambities.

We keken naar de promovendi en postdoc-onderzoekers aan universiteiten en umc’s en praktijkgericht onderzoekers aan hogescholen. Elk van deze functies kent zijn eigen uitdagingen. Desalniettemin zien we dat ze bepaalde knelpunten en behoeften met elkaar delen. In dit hoofdstuk bespreken we de belangrijkste overeenkomsten en verschillen, op basis van het integrale beeld dat uit de focusgroepen en de eerdere onderzoeken naar voren komt. Naar aanleiding van de conclusies geven we zes aandachtspunten mee om de positie van startende onderzoekers te versterken.

Startende onderzoekers bevinden zich in een onzekere situatie. Ze werken vaak op basis van tijdelijke contracten en weten dat de kansen beperkt zijn om door te groeien binnen de sector waar ze werken, met name aan universiteiten en umc’s. Veel startende onderzoekers hebben deze ambitie wel, vooral wanneer ze na hun promotie een volgende stap hebben gemaakt in de wetenschap.

Een ander aspect van deze onzekere situatie is dat het voor veel startende onderzoekers die we gesproken hebben niet altijd helder is wat hun begeleiders en de instelling waar ze werken precies van ze verwachten. Soms komt dit doordat de onderzoekstaak van de groep of instelling waar ze werken nog in ontwikkeling is. Dit speelt met name aan hogescholen. In andere gevallen worden de verwachtingen niet helder en expliciet gecommuniceerd. Formele eisen worden pas laat in het onderzoeksproces gesteld of zijn te algemeen geformuleerd. Wanneer taken wel helder zijn, realiseren startende onderzoekers zich niet altijd hoeveel tijd deze kosten. Voor de promovendi komt daar bij dat ze het lastig vinden om scherp te krijgen hoe ze gestructureerd naar hun langetermijndoelen toe kunnen werken.

Een derde bron van onzekerheid voor startende onderzoekers is dat vaak onduidelijk is hoe en op basis van welke prestaties zij een volgende stap kunnen zetten in hun carrière binnen het wetenschappelijk of praktijkgericht onderzoek. Dit speelt met name bij de postdoc- en praktijkgericht onderzoekers.

In deze onzekere situatie moeten startende onderzoekers wel keuzes maken omdat ze meer taken hebben dan tijd. Ze moeten bepalen aan welke taken ze hun aandacht geven, zowel met het oog op hun huidige baan als op hun toekomstige carrière. Dit leidt tot continue onzekerheid: doe ik wel de goede dingen, zowel voor mijn baan als voor mijn verdere carrière? Doe ik genoeg? Doe ik het goed?

Deze combinatie van onduidelijke taken, onzekere carrièrekansen en academische ambities creëert een grote mentale druk, met name bij promovendi en postdoc-onderzoekers. Alles wat je meer of beter doet, vergroot de kans dat je een volgende stap kunt zetten in je academische carrière. Mentale gezondheidsklachten komen dan ook vaak voor onder promovendi en postdoc-onderzoekers. Dit heeft ook impact op hun privéleven. Bij veel promovendi en postdoc-onderzoekers is op enig moment de werk-privébalans uit het lood geweest, waardoor ze geen gelijkwaardig partner konden zijn en geen ruimte over hielden voor hobby’s. Vanwege hun onzekere situatie stelden ze belangrijke mijlpalen in hun leven uit of af, waaronder het krijgen van kinderen, het kopen van een huis of inburgeren. Dat gebeurt met name bij de postdoc-onderzoekers. De onderwaardering die startende onderzoekers ervaren voor hun werk draagt bij aan deze mentale druk.

Uit ons onderzoek komen ook factoren naar voren die startende onderzoekers kunnen helpen om met hun onzekere positie om te gaan. Ten eerste zagen we dat een goede begeleiding van grote invloed is op de manier waarop startende onderzoekers hun werk ervaren. Een goede begeleider richt zich niet alleen op de werkinhoud, maar helpt startende onderzoekers ook bij het aanbrengen van structuur in hun werkzaamheden en denkt mee over hun professionele en persoonlijke ontwikkeling.

Ten tweede zagen we dat een goede inbedding in de organisatie belangrijk is voor startende onderzoekers. Hieronder vallen:

  • het gevoel volwaardig onderdeel te zijn van een organisatie;
  • voldoende toegang tot middelen voor onderzoek;
  • op de functie afgestemde ondersteuning bij de persoonlijke en professionele ontwikkeling; en
  • contact met andere onderzoekers in een soortgelijke functie.

Ten derde helpt het wanneer het binnen de heersende cultuur mogelijk is om problemen waar je tegenaan loopt bespreekbaar te maken en samen met de directe omgeving naar een oplossing te zoeken. Tot slot kunnen een grotere diversiteit aan carrièrepaden en meer erkenning van prestaties naast het onderzoek (universiteiten en umc’s) of onderwijs (hogescholen) startende onderzoekers een breder carrièreperspectief bieden en meer waardering geven voor de verschillende taken die ze oppakken. Met het programma Erkennen en waarderen willen universiteiten en umc’s dit realiseren. In 2021 was echter de helft van de startende onderzoekers aan universiteiten en umc’s niet met dit initiatief bekend.

Een aantal knelpunten staat de realisatie van deze voorwaarden in de weg. Binnen de universiteiten en umc’s zijn dit vooral de hiërarchische en competitieve cultuur. Startende onderzoekers ervaren een politieke omgeving met veel ongeschreven regels. Promovendi vinden het moeilijk om op te komen voor hun eigen belangen, weten niet altijd of dit ‘mag’ en of dit hun positie kan schaden. Postdoc-onderzoekers noemen verschillende gevolgen van deze cultuur: een giftige werksfeer, seksisme en ongelijke behandelingen. Ook geven ze aan dat er te weinig transparantie is over hoe personele besluiten tot stand komen. Binnen de hogescholen staat vooral in de weg dat de omvang van het onderzoek nog klein is ten opzichte van het onderwijs, en nog niet iedereen het belang ervan in voldoende mate ziet.

Hoe deze knelpunten zich manifesteren en het effect dat ze hebben, is uiteraard niet hetzelfde binnen de groepen startende onderzoekers die we onderzocht hebben. Hieronder geven we een korte, samenvattende duiding van de situatie van de drie groepen, met een focus op de belangrijkste en onderscheidende knelpunten en consequenties.

Promovendi

Promovendi staan vaak helemaal aan het begin van hun loopbaan. In een periode van vier jaar werken ze toe naar een proefschrift. De toekomst daarna ligt open. Hoewel veel promovendi de ambitie hebben om in de academische wetenschap te blijven, liet eerder onderzoek zien dat het proefschrift ook daarbuiten van meerwaarde is.

Ondanks dat ze toewerken naar een duidelijk eindproduct, hebben promovendi vaak moeite helder te krijgen wat er precies van ze wordt verwacht. Promovendi krijgen in het begin veel vrijheid, maar lopen gedurende het proces tegen onuitgesproken maar wel strikte verwachtingen aan. Daarbij missen ze nog de ervaring om te weten wat bepaalde eisen aan tijd en werk met zich meebrengen, bijvoorbeeld het publiceren van een artikel. In hun directe omgeving ervaren ze dat promotoren de eis dat een proefschrift van goede kwaliteit moet zijn, verschillend interpreteren. Ook vinden ze het lastig om planning en structuur aan te brengen in de ruimte die ze krijgen. De mate waarin hun begeleider ze hierbij ondersteunt loopt uiteen.

Van de drie groepen startende onderzoekers hebben promovendi het meeste last van publicatiedruk. Veel promovendi ervaren dat ze nog steeds worden aangespoord om in tijdschriften met een hoge impactfactor te publiceren. Ook is er weinig erkenning voor hun inzet op andere aspecten van het werk, zoals het realiseren van maatschappelijke impact. Meerdere promovendi kregen te horen dat het programma Erkennen en waarderen niet voor hen bedoeld is. Zelf zien ze dit heel anders en willen ze zich ook op vaardigheden naast het onderzoek ontwikkelen.

Postdoc-onderzoekers

De positie van de postdoc-onderzoeker komt uit ons onderzoek als meest schrijnend naar voren. Postdoc-onderzoekers zitten al een carrièrestap verder dan de promovendi en hebben zich al sterker gecommitteerd aan een wetenschappelijke carrière. Ook is de behoefte aan een vaste basis onder het privéleven belangrijker: veel postdoc-onderzoekers zitten in een levensfase waarin ze bezig zijn zich op een vaste plek te vestigen en mogelijk kinderen te krijgen. Persoonlijke ambities en bestaanszekerheid staan voor deze groep dus in grotere mate op het spel dan bij de promovendi.

Tegelijkertijd is de situatie van postdoc-onderzoekers het meest precair: ze werken op tijdelijke contracten en zijn voor een vervolgstap afhankelijk van het verkrijgen van onderzoeksfinanciering, waarvoor de competitie fors is. Promovendi hebben aan het eind van hun promotie een proefschrift dat hun kansen op de arbeidsmarkt buiten de academische wetenschap vergroot. Praktijkgericht onderzoekers kunnen vaak terugvallen op het onderwijs als er te weinig financiering is voor onderzoek. Postdoc-onderzoekers hebben minder om op terug te vallen. Sommigen geven aan dat hun werk zo specialistisch is, dat er vrijwel geen andere plekken zijn om dit uit te voeren.

Daar komt bij dat postdoc-onderzoekers ervaren dat het wel of niet maken van een volgende carrièrestap slechts beperkt gebaseerd is op hun eigen merites. Geluk speelt in hun ogen een grote rol – en ook nepotisme wordt genoemd. Ook ervaringen met seksisme komen naar voren in de focusgroepen. Veel postdoc-onderzoekers in de focusgroepen ervaren de universiteit als een onbetrouwbare werkgever. Ze komen met pijnlijke voorbeelden van niet-nagekomen beloftes door de instelling waar ze werken, benoemen een gebrek aan transparantie over keuzes rondom bevordering en hebben niet de indruk dat de universiteit in hen investeert.

De gevolgen zijn groot. Ook hier speelt een continu gevoel van druk: meer doen is altijd beter. Uit eerder onderzoek blijkt dat mentale gezondheidsklachten bij postdoc-onderzoekers vaker voorkomen dan onder andere hogeropgeleiden. In de focusgroepen komen schrijnende voorbeelden naar voren van belangrijke levensbeslissingen die postdocs als gevolg van de grote onzekerheid waarin ze verkeren hebben uitgesteld, zoals de Nederlandse nationaliteit verwerven of kinderen krijgen, of waar ze zelfs helemaal van afzien. Dit zien we ook bij de promovendi.

Voor de instellingen is het gevolg dat talent en kennis verspild wordt. Met vertrekkende postdoc-onderzoekers vertrekt regelmatig ook kennis die onvoldoende in de organisatie is opgeslagen om behouden te blijven. Postdoc-onderzoekers zeggen regelmatig tijd kwijt te zijn aan het terughalen van deze kennis, of aan werkzaamheden die ook door ondersteunend personeel uitgevoerd zouden kunnen worden. Daarmee maken ze in hun ervaring geen optimaal gebruik van hun capaciteiten.

Praktijkgericht onderzoekers aan hogescholen

Praktijkgericht onderzoekers aan hogescholen zitten in een andere situatie. Waar binnen de universiteiten onderzoek het dominante ingrediënt voor een carrière is, is dit binnen hogescholen het onderwijs. Er zijn nog geen gebaande paden voor onderzoek – en de visie op praktijkgericht onderzoek verschilt niet alleen tussen hogescholen, maar vaak ook daarbinnen, zo ervaren deelnemers aan de focusgroepen. Startende praktijkgericht onderzoekers benoemen daarbij dat faciliteiten voor onderzoek vaak ontbreken: van werkruimte tot toegang tot wetenschappelijke tijdschriften en van scholing tot helder gedefinieerde carrièrepaden met bijbehorende beloning.

Daar staat tegenover dat praktijkgericht onderzoekers die ook aan een universiteit hebben gewerkt, aangeven dat ze bij de hogescholen meer ruimte ervaren om impact in de praktijk te realiseren. Die directe link met de praktijk is voor veel van deze onderzoekers ook een belangrijke motivatie. Ook ervaren ze meer gelijkheid, minder publicatiedruk en meer ruimte om verschillende soorten producten te ontwikkelen. Hoewel ook praktijkgericht onderzoekers een zwaar takenpakket hebben, met een disbalans tussen onderwijs en onderzoek en bijkomende mentale druk, lijken de gevolgen voor de mentale gezondheid en het privéleven bij deze groep kleiner. Het lijkt erop dat werkomstandigheden beter bespreekbaar zijn.

Een specifiek knelpunt waar startende praktijkgericht onderzoekers mee te maken hebben, is de onderwaardering van het praktijkgericht onderzoek, zowel binnen de eigen organisatie als in de bredere onderzoeksomgeving. Binnen de instelling zien sommigen het praktijkgericht onderzoek als ‘een speeltuin voor slimme mensen’ en ook in de omgeving ervaren ze dat de kwaliteit van het praktijkgericht onderzoek lager wordt ingeschat dan het onderzoek dat aan universiteiten wordt gedaan, terwijl die in hun eigen ogen vooral anders is. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de ervaring van praktijkgericht onderzoekers dat financieringsaanvragen waarbij geen universiteit betrokken is, kansloos zijn. Die onderwaardering beïnvloedt niet alleen hun mogelijkheden, maar ook hun motivatie.

Internationale startende onderzoekers

Tot slot komt uit het onderzoek naar voren dat voor internationale promovendi en postdoc-onderzoekers de onzekerheid nog groter is. Voor wie van buiten de Europese Unie komt, staat ook de verblijfsvergunning op het spel. Deze eindigt bij het verlies van een baan. Deelnemers in de focusgroepen met promovendi uiten hun zorgen over internationale beurspromovendi, die vaak een laag inkomen hebben. Eerdere onderzoeken toonden aan dat internationale promovendi en postdoc-onderzoekers een verhoogd risico hebben op mentale gezondheidsklachten.

Aandachtspunten

Op basis van de inzichten uit het rapport geven we zes aandachtspunten voor beleidsmakers en kennisinstellingen.

Verwachtingen moeten beter geëxpliciteerd worden, zeker met het oog op de inzet op diverse carrièrepaden.

Dit onderzoek laat zien dat het belangrijk is dat startende onderzoekers en hun begeleiders het gesprek aangaan over hun wederzijdse eisen en verwachtingen. Daarbij is het belangrijk dat er niet alleen aandacht is voor de inhoud van het werk, maar ook voor de professionele en persoonlijke ontwikkeling van de startende onderzoeker.

Dit is extra belangrijk met het oog op de beweging Erkennen en waarderen, die de afgelopen jaren is ingezet. Deze speelt in op de behoefte aan diverse carrièrepaden, die we ook bij startende onderzoekers zien. Wetenschappers moeten zo meer kans krijgen om carrière te maken op basis van onderwijs, valorisatie- en managementprestaties. Tegelijkertijd moet Erkennen en waarderen helpen om de onderlinge concurrentie tussen onderzoekers te verminderen, zodat ze meer ruimte krijgen voor team science en open science.

Het beter expliciteren van de diverse carrièrepaden met de bijbehorende waardering van specifieke prestaties, kan leiden tot een verheldering van eisen en verwachtingen. Tegelijkertijd betekent het ook dat er meer diversificatie ontstaat. Niet alleen de carrièrepaden gaan verder uiteenlopen, ook de manier waarop daar invulling aan wordt gegeven, kan verschillen tussen instellingen, faculteiten of vakgroepen. Dit maakt het gesprek over de eisen en verwachtingen, dat zowel begeleider als startende onderzoeker kunnen aangaan, extra belangrijk. Dit geldt zeker voor de fase waarin deze carrièrepaden in ontwikkeling zijn.

De positie van postdoc-onderzoekers is kwetsbaar: ondersteuning is nodig.

Uit dit onderzoek komt naar voren dat de postdoc-onderzoekers op dit moment werken vanuit een kwetsbare positie binnen hun universiteit of umc. Maar hun belangen worden nauwelijks vertegenwoordigd en ze ervaren vanuit hun werkgever amper ondersteuning die is afgestemd op hun behoeften. Die ondersteuning moet er wel komen.

Kennisinstellingen kunnen deze ondersteuning op verschillende manieren bieden, bijvoorbeeld via een postdoc-office, coaching of mentorschap, om onderzoekers te begeleiden in hun persoonlijke en professionele ontwikkeling. Ook de begeleiders kunnen hier een rol in spelen, door in hun begeleiding aandacht te besteden aan deze aspecten – iets wat ook is geadviseerd door onderzoekers Teelken en Van der Weijden en de KNAW. Daarnaast zouden universiteiten postdocs vaker een contractverlenging kunnen aanbieden wanneer hun project vertraging oploopt door bijvoorbeeld zwangerschap of ziekte. Tot slot zou een sterkere belangenbehartiging van deze groep welkom zijn. Waar promovendi zowel landelijk als binnen de kennisinstellingen goed georganiseerd en vertegenwoordigd zijn, is de groep postdoc onderzoekers nog relatief onzichtbaar. Daarvoor ligt ook een verantwoordelijkheid bij de postdoc-onderzoekers zelf: uit de focusgroepen blijkt dat postdoc-onderzoekers die betrokken zijn bij postdocraden het moeilijk vinden om deze raden te vullen, omdat mensen snel weer vertrekken.

Promovendi moeten meer ruimte nemen om zich te oriënteren op een toekomst buiten de academische wetenschap.

Onze analyse laat zien dat veel promovendi werken vanuit het perspectief dat een promotieonderzoek in de eerste plaats dient als voorbereiding op een academische loopbaan. Ze spreken over een vervolgfunctie buiten de wetenschap als een tweede keuze, een optie die je opzoekt wanneer je er niet in slaagt een postdoc-positie te bemachtigen, of de competitie om een postdoc-positie niet aan wil gaan.

Universiteiten doen verschillende dingen om dit beperkte beeld te doorbreken. Ze bieden promovendi mogelijkheden om zich te oriënteren op verschillende loopbanen, meer vaardigheden te ontwikkelen dan enkel wetenschappelijke, of om stage te lopen tijdens hun promotie. Graduate schools en HR-afdelingen spelen hierin een belangrijke rol. Het lijkt erop dat promovendi onvoldoende van deze diensten gebruikmaken, omdat ze er niet van op de hoogte zijn, of omdat ze het gevoel hebben er geen tijd voor te hebben.

Begeleiders kunnen een sleutelrol vervullen door promovendi te stimuleren zich breder te oriënteren. Promotoren en copromotoren bieden van nature een beperkt beeld aan als rolmodel. Zelf zijn ze immers meestal sterk academisch georiënteerd. Ze zullen niet altijd goed op de hoogte zijn van de uiteenlopende mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Bovendien kan het in hun voordeel werken wanneer promovendi zich (zo lang mogelijk) op een academische loopbaan richten. Dit zal ze immers motiveren om zich in te spannen om academische prestaties neer te zetten, die in veel gevallen ook afstralen op hun begeleiders (bijvoorbeeld als co-auteur van publicaties).

Cultuurverandering aan universiteiten en umc’s is essentieel voor het wegnemen van veel knelpunten die startende onderzoekers ervaren.

Ook ons onderzoek laat zien dat de werkomgeving binnen universiteiten en umc’s competitief is en een sterke hiërarchie kent met veel ongeschreven regels. Die omgeving maakt het startende onderzoekers moeilijker om op te komen voor hun eigen belangen of behoeften, en kan ongelijke behandeling in de hand werken. Deze resultaten onderschrijven het belang van de aanbevelingen uit het KNAW-adviesrapport over sociale veiligheid in de wetenschap. Daarbij gaat het onder andere om actief het gesprek over gedrag op gang brengen, bij de selectie en ontwikkeling van leidinggevenden aandacht te hebben voor hun verantwoordelijkheid voor het welzijn en goed functioneren van hun medewerkers, medewerkers te leren om gedragskwesties bespreekbaar te maken en ervoor te zorgen dat er breed in de organisatie op sociale hygiëne wordt gelet.

Maatregelen als deze kunnen niet alleen de sociale veiligheid vergroten, maar ook startende onderzoekers helpen om beter voor hun belangen op te komen en hun behoeften op professioneel en persoonlijk vlak aan te geven.

Aandacht voor kennismanagement is noodzakelijk: hoe behouden we kennis en talent?

Uit de focusgroepen komen signalen naar voren dat er binnen de academische wetenschap sprake is van het weglekken en verspillen van kennis en investeringen in talent. Met name de postdocs signaleren dat de hoge doorstroom van onderzoekers ertoe leidt dat kennis die binnen de organisatie is opgebouwd, niet behouden blijft. De beperkte beschikbaarheid van laboranten en ander technisch ondersteunend personeel zorgt ervoor dat zij dit maar in beperkte mate kunnen opvangen. Verschillende postdoc-onderzoekers geven aan tijd kwijt te zijn aan het herhalen of terughalen van eerder gedaan werk, of met werkzaamheden die ook door anderen met minder wetenschappelijke kennis en ervaring gedaan hadden kunnen worden.

Om deze verspilling van kennis en talent (en de investeringen daarin) te voorkomen, moeten beleidsmakers en kennisinstellingen strategischer nadenken over het behoud van kennis, vaardigheden en continuïteit binnen de academische wetenschap. Daarbij bleek uit de focusgroepen met postdoc-onderzoekers dat er ook onder hen interesse is om te blijven werken als universitair onderzoeker, zonder het academische carrièrepad tot hoogleraar te volgen.

Aan hogescholen is aandacht nodig voor een goede inbedding van en waardering voor praktijkgericht onderzoekers.

Dit onderzoek laat zien dat een goede inbedding in de organisatie belangrijk is voor startende onderzoekers. Deze is in het praktijkgericht onderzoek aan hogescholen nog minder aanwezig. Hogescholen kunnen bijdragen aan een betere inbedding van en waardering voor praktijkgericht onderzoekers door duidelijkere functieprofielen. In de Monitor praktijkgericht onderzoek geeft een groot deel van de hogescholen aan dat ze het functiehuis in 2022 hebben herzien. Ze hebben betere omschrijvingen gegeven van verschillende onderzoeksposities en omschrijvingen toegevoegd van functies die nog niet gedefinieerd waren, zoals de professional doctorate en associate lector.

Toch laat ons onderzoek zien dat er meer nodig is. Hogescholen kunnen bijvoorbeeld het belang van onderzoek en de verbinding met onderwijs sterker onder de aandacht brengen bij de managers binnen de eigen organisatie. Praktijkgericht onderzoekers ervaren dat het belang dat hogescholen hechten aan onderzoek vaak bepalend is voor de ruimte en ondersteuning die ze krijgen. Ook richting andere kennisinstellingen en de maatschappij blijft het belangrijk om de impact van het praktijkgericht onderzoek te laten zien.

De bronvermelding staat in het volledige rapport.