Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie 2018-2024
Downloads
-
Rapport
bestand type pdf - bestand formaat 780.4 kB
Download Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie 2018-2024 -
Onderliggende data
bestand type xlsx - bestand formaat 145.7 kB
Download Onderliggende data TWIN 2018-2024

Deze publicatie over de Totale investeringen in Wetenschap en INnovatie (TWIN) gaat in op de ontwikkeling van de overheidsuitgaven voor R&D en innovatie over de periode 2018-2024. Het rapport baseert zich op cijfers van voordat de coronacrisis uitbrak.
Deze publicatie over de Totale investeringen in Wetenschap en INnovatie (TWIN) gaat in op de ontwikkeling van de overheidsuitgaven voor R&D en innovatie over de periode 2018-2024. In deze publicatie kijken we niet alleen naar de rijksoverheidsuitgaven maar ook naar de totale uitgaven aan R&D (van bedrijven, overheid en andere organisaties), naar de provinciale en de EU-uitgaven. Verder vergelijken we de Nederlandse overheidsuitgaven aan R&D met die van andere landen. Hierbij moet worden opgemerkt dat zowel de uitgaven als de bbp-cijfers kunnen afwijken van de ramingen, zeker in turbulente tijden zoals nu, als gevolg van COVID-19.
Onze analyse leidt tot de volgende hoofdconclusies.
1. De rijksoverheidsuitgaven voor R&D en innovatie stijgen.
In ons vorige TWIN-rapport (2017-2023) was dankzij de investeringen uit het Regeerakkoord al een stijging te zien van de begrote R&D-uitgaven. Tussen 2018 en 2024 lopen zowel de begrote directe als indirecte steun van de rijksoverheid voor R&D en innovatie verder op. De directe R&D-uitgaven van de rijksoverheid nemen volgens de begroting tussen 2018 en 2020 toe met ruim 5 procent, van € 5,5 tot € 5,8 miljard. Daarna zakken ze volgens de ramingen terug naar € 5,7 miljard in 2024. De directe uitgaven aan innovatie zonder R&D vormen een relatief kleine component, maar stijgen zeer sterk tussen 2018 en 2020, met 55 procent van € 317 naar € 492 miljoen. Daarna volgt in de raming een daling tot net boven het niveau van 2018.
2. Belangrijkste stijgers: universiteiten en ZonMw meer financiering.
De directe R&D-uitgaven van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap stijgen naar verwachting over de periode 2018-2024 met 5,8%, van € 3,9 miljard naar € 4,1 miljard. Dit komt vooral door een toename in de financiering voor universiteiten: van € 2,5 miljard in 2018 naar € 2,7 miljard in 2024. Ook de directe R&D-uitgaven van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stijgen over de jaren 2018-2024, met 6,3%, van € 274 miljoen naar € 291 miljoen. Deze stijging heeft voornamelijk te maken met een toename in de financiering van ZonMw. De financiering voor ZonMw stijgt eerst tijdelijk van € 172 miljoen in 2018 naar € 298 miljoen in 2020, om vervolgens in 2024 uit te komen op € 187 miljoen.
3. Belangrijkste daler: bekostiging voor NWO daalt.
De bekostiging voor NWO (exclusief de NWO-instituten) daalt over de periode 2018-2024 met 5,4%. Dit komt met name omdat vanaf 2019 de middelen voor de sectorplannen Bèta en Techniek en Social Sciences and Humanities naar de universiteiten overgeheveld worden. In de komende jaren wordt nog een verdere daling verwacht in de bekostiging van NWO, omdat naar aanleiding van het advies van de commissie-Van Rijn vanaf 2020 nog eens € 60 miljoen overgeheveld zal worden, van de middelen voor NWO naar de universiteiten. Deze middelen zijn in de begroting 2020 nog onderdeel van het NWO-budget.
4. Institutionele uitgaven aan TO2-instellingen zitten in 2020 weer rond het niveau van 2010.
De in de vorige TWIN-publicatie ingezette stijging van de institutionele financiering van de instellingen voor toegepast onderzoek (TO2-instellingen), blijft behouden. Over de periode 2019-2024 blijft de institutionele financiering van de TO2-instellingen redelijk op hetzelfde niveau. In 2019 ligt de institutionele financiering van de TO2-instellingen nog 4% (€ 19 miljoen) onder het niveau van 2010 en in 2020 1% (€ 5 miljoen). Hierbij is echter geen rekening gehouden met inflatie. Als we rekening houden met inflatie dan is de institutionele financiering van TO-instellingen in 2020 12% lager dan in 2010. De toename ten opzichte van eerdere jaren komt vooral door toegenomen investeringen vanuit het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
5. De totale R&D-uitgaven zijn gestegen door gewijzigde methode.
In 2019 heeft het CBS de methodiek van de R&D-statistiek aangepast, om zo aan te sluiten bij de internationale richtlijnen. Deze wijzigingen zorgen ook voor een verandering in omvang van de totale R&D-uitgaven. In ons vorige TWIN-rapport (TWIN 2017-2023) gaven we aan dat Nederland in 2017 € 14,7 miljard uitgaf aan R&D. Na revisie komt dit bedrag uit op € 16,1 miljard. Door de wijziging stijgt vooral de bijdrage van bedrijven: van € 7,7 miljard voor revisie naar € 9,1 miljard na revisie.
6. Nederlandse R&D-percentages dichterbij EU-gemiddelden.
Door de gewijzigde R&D-methodiek is het percentage van het bbp dat Nederland besteedt aan R&D in 2017 vergelijkbaar met de gemiddelde bestedingen in de EU-15. Die vergelijkbaarheid geldt zowel voor de uitgaven van de overheid als die van het bedrijfsleven. Beide komen ook uit boven het gemiddelde van de EU-28. In vergelijking met de OESO-landen besteedt de Nederlandse overheid iets meer. De R&D-financiering door bedrijven ligt onder het OESO-gemiddelde.
7. Stijging van R&D-uitgaven als percentage bbp door gewijzigde methode: dichterbij 2,5%, maar extra investeringen blijven nodig.
Nederland heeft in Europees verband afgesproken om in 2020 2,5 procent van het bbp te besteden aan R&D. De gewijzigde methode draagt er aan bij dat dit percentage dichterbij komt. De totale R&D-uitgaven als percentage van het bbp in 2017 stijgen door de revisie van 1,99 naar 2,18. Om van 2,18% naar 2,5% van het bbp te komen, is een extra investering nodig van in totaal € 4,8 miljard. De overheid zou hiervan € 1,4 miljard moeten bijdragen (bij gelijkblijvende verhoudingen tussen overheid, bedrijven en andere partijen). Voor 2020 heeft de overheid echter € 0,86 miljard extra voor R&D begroot (ten opzichte van 2017). De begrote jaarlijkse directe R&D-uitgaven van de Nederlandse overheid stijgen, maar vanwege de in de ramingen verwachte groei van het bbp leidt dit niet tot een stijging van het bbp-percentage.
8. Nederland relatief groot aandeel fiscale overheidssteun voor R&D.
Fiscale stimulering van R&D gebeurt in Nederland via de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). Vergeleken met andere landen is het aandeel fiscale overheidssteun voor R&D in Nederland hoog. Alleen België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk geven een hoger percentage van hun bbp uit aan fiscale steun voor R&D. De totale begrote fiscale overheidssteun voor R&D en inovatie bedraagt € 1,4 miljard in 2020. Dat is 16 procent hoger dan in 2018, toen de realisatie lager uitviel dan gepland.
9. Nederlandse onderzoekers blijven zeer succesvol in Europa.
De afgelopen vijf jaar ontvingen Nederlandse onderzoekers gezamenlijk jaarlijks gemiddeld € 700 miljoen uit het Europese H2020-programma. Daarmee steeg de relatieve omvang van H2020-financiering ten opzichte van de totale overheidsfinanciering voor R&D: van 9 procent bij het vorige Kaderprogramma naar 12 procent bij Horizon 2020. Met een honoreringspercentage dat boven het Europese gemiddelde ligt, bedraagt de Europese bijdrage aan Nederland 7,9 procent van de totale toegekende financiering. Slechts vijf landen hebben een groter aandeel in de toegekende financiering.
Veelgestelde vragen
Jaarlijks verzamelt het Rathenau Instituut gegevens over de overheidsfinanciering van R&D en innovatie. De gegevens zijn gebaseerd op de Rijksbegroting die jaarlijks op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Het Rathenau Instituut stuurt een vragenlijst naar de departementen over hun investeringen in R&D en innovatie en publiceert de resultaten in het TWIN-overzicht (Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie). De definities en de manier waarop we deze gegevens verzamelen zijn internationaal overeengekomen, zodat de gegevens vergelijkbaar zijn met de overheidsuitgaven voor R&D in andere landen.
In totaal besteedde de Nederlandse overheid in 2018 € 7,1 miljard aan R&D en innovatie. Op basis van de Rijksbegroting neemt dit met 9,5 procent toe, naar € 7,7 miljard in 2020. De rijksoverheid gaf in 2018 € 5,5 miljard uit aan R&D en € 0,3 miljard aan innovatie (zonder R&D). In 2020 stijgen deze uitgaven naar verwachting tot € 5,8 miljard voor R&D en € 0,5 miljard voor innovatie zonder R&D. Naast deze directe uitgaven stimuleert de Nederlandse overheid R&D en innovatie ook via belastingvoordelen voor bedrijven die R&D en innovatie uitvoeren. Dit neemt tussen 2018 en 2020 toe van € 1,2 miljard naar € 1,4 miljard.
Om de Nederlandse R&D-uitgaven goed te kunnen vergelijken met andere landen kijken we naar de R&D-uitgaven als percentage van het bbp. We zien dan dat de directe R&D-uitgaven van de Nederlandse overheid vergelijkbaar zijn met het gemiddelde van de EU-15. Ze liggen iets boven de gemiddelden van de EU-28 en de OESO-landen.
Naast de directe overheidsuitgaven voor R&D is er ook indirecte fiscale overheidssteun. De Nederlandse overheid geeft vergeleken met andere landen relatief veel fiscale steun voor R&D: 0,16 procent van het bbp. Alleen België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk geven een hoger percentage van hun bbp uit aan fiscale steun voor R&D (met respectievelijk 0,30 procent, 0,28 procent en 0,21 procent).
R&D is gericht op het vergroten van kennis en het ontwikkelen van nieuwe toepassingen. Innovatie, ofwel vernieuwing, bestaat uit activiteiten die (moeten of kunnen) leiden tot nieuwe of sterk verbeterde producten, processen en diensten. De overheid kan innovaties in de private sector stimuleren, maar ook specifieke activiteiten financieren die zijn gericht op innovatie in de publieke sector. Voorbeelden van innovatieve activiteiten in de publieke sector zijn de ontwikkeling van web-based examens, patiëntregistratiesystemen en nieuwe (volg)systemen in het onderwijs. Ook kan het gaan om de ontwikkeling van nieuwe organisatiemodellen in bijvoorbeeld de gezondheidszorg of het openbaar bestuur, de introductie van mobiele zorgsystemen, de implementatie van nieuwe communicatiestrategieën, onderwijsmethoden of dienstverleningscentra. R&D kan onderdeel zijn van innovatieve activiteiten en wordt dan als innovatierelevant bestempeld.
Bij directe uitgaven wordt er een vaste bijdrage geleverd aan instituten of wordt er een bijdrage gegeven voor de uitvoering van projecten of programma’s. Indirecte steun bestaat uit fiscale instrumenten om R&D en innovatie bij bedrijven te stimuleren. Een belangrijk voorbeeld hiervan is de WBSO (Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk).