calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Vertrouwde wetenschap

Rapport
08 juni 2021
Een kwalitatieve studie naar het publieke vertrouwen in wetenschap en opdrachtonderzoek
Vertrouwen in de wetenschap

Wachtrij voor onderzoek naar groepsimmuniteit tegen het coronavirus/Shutterstock

Image
Mensen met mondkapjes op in het park
Vertrouwen in de wetenschap is een veelbesproken onderwerp en de coronacrisis heeft de relevantie ervan alleen maar vergroot. De overheid gebruikt wetenschappelijke kennis als basis voor beleid. En de maatschappelijke impact van wetenschap is mede afhankelijk van het publieke vertrouwen. Het is daarom belangrijk het vertrouwen van burgers in de wetenschap te monitoren en te begrijpen.

Voor dit rapport spraken wij in focusgroepen met burgers met diverse achtergronden en opvattingen over hun vertrouwen in de wetenschap. We onderzochten wanneer ze de wetenschap vertrouwen, maar ook aan welke voorwaarden moet worden voldaan zodat burgers dat vertrouwen behouden als wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan in opdracht van de overheid.

Downloads

Downloads

Samenvatting

Al jarenlang laat onderzoek zien dat de Nederlandse burger veel vertrouwen heeft in de wetenschap. Als burgers naar hun vertrouwen wordt gevraagd in acht instituties, zoals de rechtspraak, de media, grote bedrijven en de politiek, scoort de wetenschap steevast het hoogst. Dit vertrouwen neemt echter af wanneer de wetenschap onderzoek doet in opdracht van de overheid. Met andere woorden: wanneer de vertrouwensrelatie tussen burger en wetenschap verandert in een driehoeksrelatie met de overheid, kan dit het vertrouwen van de burger in de wetenschap beïnvloeden.

In een samenleving waarin de overheid wetenschappelijke kennis als basis voor het beleid gebruikt en waarin vertrouwen mede de maatschappelijke impact van onderzoek bepaalt, is het belangrijk het vertrouwen van burgers in de wetenschap te monitoren en te begrijpen. De belangrijkste vragen in het voorliggende onderzoek zijn daarom: ‘Van welke factoren hangt het vertrouwen van burgers in wetenschap af? En aan welke voorwaarden moet voldaan worden zodat burgers ook vertrouwen houden in wetenschap als de overheid opdrachtgever is voor dat onderzoek?’

Ondanks alle aandacht – zowel in de wetenschap als bij beleidsmakers – voor de vertrouwensrelatie tussen wetenschap, overheid en burgers, is er relatief weinig met burgers zelf over dit onderwerp gepraat. Om die reden zijn voor dit onderzoek focusgroepen gehouden met verschillende groepen burgers (zie hoofdstuk 2):

  • zes focusgroepen met een spreiding van kenmerken zoals leeftijd, geslacht en opleidingsniveau;
  • een focusgroep met jongvolwassenen in de leeftijd 21 t/m 27 jaar;
  • een focusgroep met burgers die weinig vertrouwen hebben in de wetenschap;
  • een focusgroep met kritische burgers, die zich in het verleden hebben uitgesproken over beleidskwesties waarin wetenschappelijke argumenten een rol speelden.

Na een aantal inleidende vragen over de opvattingen van deelnemers over wetenschap, werden de gesprekken gevoerd aan de hand van twee casussen waarin wetenschap een relatie heeft met de overheid. De eerste casus ging over verkeersveiligheid, de tweede casus betrof onderzoek naar voedselveiligheid. Zo werd van de deelnemers duidelijk welke gedachten, meningen en overtuigingen zij hebben die verband houden met hun vertrouwen in de wetenschap. We konden door middel van de gesprekken in focusgroepen ook onderzoeken onder welke voorwaarden hun vertrouwen in de wetenschap wordt behouden of versterkt. De resultaten zijn ondergebracht in de twee hoofdstukken met resultaten: Betrouwbare wetenschap (hoofdstuk 3) en Onderzoek in opdracht (hoofdstuk 4). We sluiten dit rapport af met een aantal overkoepelende conclusies en aanbevelingen.

Conclusie

Betrouwbare wetenschap
Hoofdstuk 3 gaat over de factoren voor vertrouwen in de wetenschap in het algemeen. Uit de focusgroepen blijkt dat burgers diverse wetenschappelijke regels belangrijk vinden, en dat het naleven daarvan bepalend is voor het vertrouwen in de wetenschap. Zo dragen verificatie en replicatie van onderzoek bij aan het vertrouwen, maar ook samenwerking tussen onderzoekers die elkaar kritisch bevragen. Burgers hechten belang aan een beargumenteerde onderbouwing bestaande uit feiten, en hebben duidelijke opvattingen over ‘goede’ onderzoeksmethoden. Laboratoriumonderzoek geniet bijvoorbeeld veel vertrouwen.

Wetenschappers worden over het algemeen beschouwd als integer. Zij dienen helder en volledig te communiceren met het publiek over het onderzoek en geen informatie achter te houden. Deelnemers vinden transparantie heel belangrijk, bijvoorbeeld wat betreft de gehanteerde onderzoeksmethoden, de bevindingen en de financiering.

Verder laten de bevindingen zien dat tegenstrijdige berichten in de media over bepaalde onderzoeksonderwerpen schadelijk kunnen zijn voor het vertrouwen. Ook redeneren mensen vanuit het idee ‘als het werkt, is het waar’. Als bijvoorbeeld een technologische toepassing in de praktijk blijkt te werken, of als de markt er brood in ziet, dan zal de wetenschap erachter ook wel in orde zijn. En tenslotte blijkt dat mensen in hun oordeel over de betrouwbaarheid van wetenschap niet uitsluitend rationeel zijn, maar ook op hun intuïtie en gevoel afgaan en hun eerdere ervaringen met wetenschap(pers) meenemen. Persoonlijke negatieve ervaringen schaden het vertrouwen in de wetenschap.

Onderzoek in opdracht
In hoofdstuk 4 gaan we in op de voorwaarden voor vertrouwen waaraan moet worden voldaan als onderzoekers werken in opdracht van de overheid of als de overheid onderzoeksresultaten gebruikt voor de onderbouwing van beleidskeuzes. Als onderzoek in opdracht van de overheid plaatsvindt, gaan verreweg de meeste deelnemers ervan uit, dat de Nederlandse overheid het beste met ons voorheeft. Ze vinden dat beleid door de wetenschap moet worden geïnformeerd, maar er niet per definitie door wordt bepaald.

De groep kritische burgers heeft een andere houding, en vertrouwt de overheid niet (meer) zomaar. Ze trekken in twijfel dat de overheid onbevooroordeeld gebruik maakt van wetenschappelijke kennis. Dit wantrouwen is geworteld in negatieve ervaringen die men heeft met de overheid, bij kwesties die hen aan het hart gaan. Kritische burgers denken dat wetenschappers weliswaar integer zijn, maar dat die integriteit onder druk staat omdat ze voor hun financiering afhankelijk zijn van derden. Anders dan de deelnemers in de overige focusgroepen, pleiten de kritische burgers dan ook voor extra manieren om de onafhankelijkheid van de onderzoekers en het wetenschappelijk onderzoek te waarborgen.

Dat de financiële afhankelijkheid het vertrouwen onder druk zet, komt bij alle focusgroepen naar voren. De angst bestaat dat wetenschappelijke instituten en wetenschappers zich laten leiden door wat de financier van hen verwacht. Verschillende deelnemers denken dat de wetenschap sowieso gestuurd wordt door wie het onderzoek financiert. Een aantal kritische burgers pleit ervoor dat universiteiten weer meer vaste financiering krijgen voor onderzoek, en zo onafhankelijker zijn van sturing vanuit de overheid.

De deelnemers realiseren zich dat het soms nodig is dat een opdrachtgever contact houdt over het onderzoek en indien nodig bijstuurt, om er zo voor te zorgen dat het onderzoek ook echt antwoord geeft op de beleidsvraag. De meningen zijn verdeeld over hoe en op welk moment onderzoek bijgestuurd mag worden. Eensgezind zijn de deelnemers wel in hun mening over het formuleren van conclusies. Vrijwel unaniem zijn ze van mening dat dit alleen de wetenschappers aangaat.

Deelnemers noemen ook veelvuldig het belang van transparantie en open communicatie over de gemaakte keuzes, het proces en de resultaten, bij onderzoek in opdracht van de overheid. Zodra de deelnemers het gevoel krijgen dat onderzoekers informatie achterhouden, verzwijgen of verdraaien, neemt hun vertrouwen af. Bij onderzoek in opdracht van de overheid is het extra belangrijk dat onderzoekers de resultaten van hun onderzoek ongehinderd en volledig vrij kunnen publiceren. Ook zijn er ideeën om onafhankelijkheid te borgen middels een adviesraad, waarbij dan goed gekeken moet worden naar zijn samenstelling en taakopvatting. Evenwel valt op dat deelnemers het lastig vinden alle beschikbare informatie over een onderzoek te wegen en te duiden. Soms leidt meer informatie eerder tot meer verwarring, dan tot meer vertrouwen.

De groep jongeren stelt voor dat in alle opleidingsniveaus wetenschappelijk onderwijs gegeven wordt. Hierdoor kan de burgerbetrokkenheid bij de wetenschap worden vergroot en daarmee ook het vertrouwen.

Conclusies
Aan de hand van de resultaten trekken we een aantal conclusies.

  • Transparantie is voor burgers een sleutelbegrip. Deelnemers verwachten dat hun vertrouwen in het onderzoek stijgt, naarmate zij meer inzicht krijgen in wat er in de wetenschap gebeurt; als de activiteiten, methoden en achterliggende overwegingen van wetenschappers transparant zijn. Maar hoewel mensen veel behoefte hebben aan informatie, draagt meer informatie niet altijd bij aan het vertrouwen van mensen. Ze vinden het dan lastig om de wetenschappelijke informatie te duiden. Voor vertrouwen is dan ook meer nodig dan alleen transparantie en openheid van zaken. Wetenschappers moeten ook in begrijpelijke taal spreken, meer duidelijkheid geven over de wetenschappelijke onzekerheden en beperkingen van een onderzoek, en uitleggen waarom er voor bepaalde methoden gekozen is.
     
  • Mensen zijn niet alleen rationeel. Ze laten zich ook leiden door hun intuïtie en door eerdere ervaringen, om in te schatten of een onderzoek betrouwbaar is of niet. Contra-intuïtieve resultaten worden niet direct geloofd. Andersom geldt hetzelfde: als het resultaat van een onderzoek overeenkomt met wat iemand intuïtief al verwacht, dan is de neiging om dat resultaat te vertrouwen groot.
     
  • Om de wetenschap te vertrouwen, is het nodig dat mensen weten wat de wetenschap(per) doet. Onbekend maakt onbemind. In het gesprek met mensen die weinig vertrouwen hadden in de wetenschap, bleek dat zij niet zozeer onderzoekers wantrouwden, maar wel weinig bekend waren met de wetenschap.
     
  • Negatieve persoonlijke ervaring(en) schaden het vertrouwen in de wetenschap. Dit geldt zowel voor kritische burgers die hun vertrouwen in de overheid verliezen, als voor burgers die bij toeval een persoonlijke negatieve ervaring hebben met een onderzoek. Opvallend is dat deze ervaring(en) niet alleen hun vertrouwen in een enkel onderzoek schaadt, maar in de wetenschap in het algemeen, en langdurig.
     
  • Bij opdrachtonderzoek vinden burgers onafhankelijkheid heel belangrijk. Alleen als de onderzoekers zonder inmenging van buitenaf kunnen werken, worden de resultaten betrouwbaar gevonden. Onderzoek uit bijvoorbeeld China of Rusland wordt minder vertrouwd, omdat mensen ervan uit gaan dat de overheid zich met het onderzoek bemoeid heeft. Wel vinden burgers het waardevol als de overheid meedenkt over bijvoorbeeld de vraagstelling of de onderzoeksmethode, zolang de overheid maar geen druk uitoefent op de onderzoeker om resultaten of conclusies aan te passen.
     
  • Over het algemeen tonen de meeste deelnemers in ons onderzoek (redelijk) veel vertrouwen in de Nederlandse overheid. Ze denken dat de overheid beleid ontwikkelt en uitvoert dat gebruik maakt van de best beschikbare wetenschappelijke kennis. Dit leidt echter tot een spanning. Wetenschappelijke kennis kan immers nooit dicteren wat wenselijk beleid is; hiervoor is ook een politieke afweging nodig. Een betrouwbare overheid maakt daarom duidelijk hoe ze tot bepaalde beleidsmaatregelen komt, en welk wetenschappelijk onderzoek aan de beslissing ten grondslag ligt.

Hoewel de focusgroepen niet als doel hadden om de verschillende groepen met elkaar te vergelijken, doen we tot slot een aantal observaties. Inhoudelijk verschillen de argumenten die hoog- en laagopgeleiden gebruiken om aan te geven of ze wel of geen vertrouwen hebben in de wetenschap nauwelijks. Alle groepen hadden redelijk wat vertrouwen in de wetenschap. De groep die geselecteerd was vanwege een laag vertrouwen in de wetenschap, bleek vooral onbekend te zijn met de wetenschap. Deze groep had een sterke behoefte aan openheid en transparantie. De groep kritische burgers had vroeger weliswaar vertrouwen in de wetenschap, maar was het vertrouwen in de overheid verloren. Opvallend aan de groep jongeren was dat zij sterk pleitten voor wetenschappelijke geletterdheid.

Aanbevelingen

Wetenschappers
Het draagt bij aan het publieke vertrouwen in de wetenschap als wetenschappers:

  • zich houden aan de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit, de verantwoordelijkheden nemen die daarmee gepaard gaan en elkaar aanspreken op rolvastheid;
  • duidelijk zijn over wetenschappelijke onzekerheden en beperkingen van een onderzoek, en daarbij uitleg geven over gemaakte keuzes. Wetenschapsjournalisten kunnen wetenschappelijke informatie ook duiden;
  • er rekening mee houden dat onverwachte, contra-intuïtieve resultaten niet zonder meer vertrouwd door burgers;
  • meer aandacht besteden aan replicatiestudies. Meer financiering voor replicatieonderzoek kan ook bijdragen aan het publieke vertrouwen in de wetenschap.

Overheid
Het draagt bij aan het publieke vertrouwen in de wetenschap als de overheid:

  • zich houdt aan de Gedragscode Integriteit Rijk, en zich daarnaast houdt aan de zachte borgen van onafhankelijk onderzoek zoals professioneel gedrag en rolvastheid;
  • op een transparante manier duidelijk maakt hoe ze tot beleidsmaatregelen komt, en expliciteert welke afwegingen ze daarbij maakt en welk wetenschappelijk onderzoek daaraan ten grondslag ligt;
  • onderwijs over onderzoek stimuleert, om zo de wetenschappelijke geletterdheid van burgers te vergroten;

Burger
Voor burgers om vertrouwen te hebben en te behouden in de wetenschap, kunnen zij zelf:

  • bijdragen aan een onderzoek om het begrip voor, en vertrouwdheid met, de wetenschap vergroten.

Alle aanbevelingen staan uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van het rapport.