Het Rathenau Instituut onderzoekt de maatschappelijke en ethische kanten van het kunstmatig maken van geslachtscellen (eicellen en zaadcellen) uit lichaamscellen. Als het wetenschappers lukt om dit soort cellen te creëren in het lab ontstaat de mogelijkheid om embryo’s te maken met deze cellen. In welke richting kan en mag dit onderzoek zich ontwikkelen, voor welke doelen en onder welke voorwaarden?
Het Rathenau Instituut vindt het belangrijk dat bij onderzoek naar kunstmatige geslachtscelontwikkeling, en eventuele toepassingen daarvan, rekening wordt gehouden met de perspectieven, waarden en ideeën van belanghebbenden in de samenleving. Wij gaan daarom in gesprek met onder andere patiënten, artsen, wetenschappers en burgers, om te onderzoeken welke waarden ze belangrijk vinden.
Onze gesprekken maken deel uit van het project ‘HipGametes’. In dit project werken onderzoekers van de Universiteit Leiden, het Erasmus MC en Amsterdam UMC samen om geslachtscellen te ontwikkelen uit lichaamscellen van volwassenen. De Universiteit van Maastricht en het Amsterdam UMC voeren gelijktijdig onderzoek uit naar respectievelijk de ethische en wettelijke aspecten van onderzoek met embryo’s die tot stand zijn gebracht met geslachtscellen uit het lab.
De biomedische onderzoekers kunnen op basis van inzichten uit onze gesprekken met de burgers en andere belanghebbenden en de uitkomsten van het ethische en juridische onderzoek de ontwikkelingen in het lab bijsturen. De resultaten van het project brengen we ook onder de aandacht van politici en beleidsmakers die zich bezighouden met de regulering rondom embryo-onderzoek en vruchtbaarheidsbehandelingen.
Hoe willen onderzoekers geslachtscellen maken in het lab?
Alle cellen in ons lichaam komen voort uit stamcellen. Deze stamcellen zijn cellen die kunnen uitgroeien tot ieder type weefsel. Wetenschappers kunnen lichaamscellen, zoals huidcellen, herprogrammeren in het lab, waardoor het weer stamcellen worden (in vaktermen: geïnduceerde pluripotente stamcellen). Vanuit deze stamcellen willen onderzoekers nu gaan proberen geslachtscellen te maken, en ook de ondersteunende cellen uit de geslachtsklieren (zaadballen en eierstokken). Het kunstmatig ontwikkelen van geslachtscellen wordt ook wel in vitro geslachtscelontwikkeling (IVG) genoemd.
De stamcellen passen de onderzoekers genetisch zo aan, dat een embryo dat eventueel wordt gecreëerd met kunstmatig ontwikkelde geslachtscellen, niet kan uitgroeien tot een mens. Bijvoorbeeld doordat het niet in staat is bepaalde vitale organen, zoals een hart of hersenen, te vormen. In de onderstaande figuur is schematisch weergegeven hoe kunstmatige geslachtscelontwikkeling voor mannen en vrouwen in zijn werk gaat.
Hoe is onderzoek met embryo’s wettelijk geregeld?
In de Nederlandse Embryowet staat beschreven wat wel en niet gedaan mag worden met menselijke embryo’s. In de wet wordt de balans gezocht tussen de beschermwaardigheid van het embryo enerzijds en medisch-wetenschappelijke vooruitgang anderzijds. Onderzoekers mogen, met geïnformeerde toestemming, rest-embryo’s gebruiken. Dat zijn embryo’s die zijn ontstaan bij vruchtbaarheidsbehandelingen, zoals in vitro fertilisatie (ivf), en niet in de baarmoeder worden geplaatst. Het is niet toegestaan embryo’s speciaal voor onderzoek in een laboratorium te laten ontstaan uit een eicel en een zaadcel van donoren.
Een embryo wordt in de huidige wet gedefinieerd als: ‘cel of samenhangend geheel van cellen met het vermogen uit te groeien tot een mens’. Een embryo dat tot stand is gebracht met genetisch aangepaste, kunstmatig ontwikkelde geslachtscellen en dat niet het vermogen heeft om uit te groeien tot een mens, is volgens de definitie van de wet dus geen embryo. Dat levert onduidelijkheden op over hoe dit soort embryo’s dan wel gereguleerd moeten worden, en wat er wel en niet is toegestaan. Volgens de huidige wetgeving zouden deze embryo’s gebruikt mogen worden voor onderzoek, maar wetenschappers voelen aan dat dit gevoelig ligt en misschien niet in lijn is met het doel van de wet.
De Embryowet is onlangs voor de derde keer geëvalueerd en de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) liet weten de wet op een aantal punten te willen wijzigen. Voor onderzoekers is het belangrijk dat snel helder wordt of speciaal voor onderzoek tot stand gebrachte embryo’s uit kunstmatig ontwikkelde geslachtscellen onder de Embryowet vallen. En zo nee, hoe deze dan worden gereguleerd.
Waarom willen onderzoekers in het lab geslachtscellen maken?
Het onderzoek naar geslachtscelontwikkeling stelt wetenschappers in staat om kennis op te doen over de vorming en rijping van geslachtscellen. Dit kan inzicht geven in de oorzaken van onvruchtbaarheid.
Het tot stand brengen van embryo’s uit kunstmatige geslachtscellen zou onderzoek mogelijk maken naar het verbeteren van vruchtbaarheidsbehandelingen, zoals in vitro fertilisatie (ivf). Daarnaast zouden dit soort embryo’s onderzoek mogelijk maken, dat door de huidige wettelijke beperking niet of lastig uit te voeren is. Bijvoorbeeld onderzoek naar de vroegste fase van embryonale ontwikkeling. Dit zou waardevolle kennis kunnen opleveren, bijvoorbeeld over de mechanismen van aangeboren aandoeningen.
Het kunstmatig maken van geslachtscellen zou ook van nut kunnen zijn in landen waar het tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek (uit een zaadcel en eicel van donoren) onder bepaalde voorwaarden wel is toegestaan, zoals Engeland en Spanje. Het verkrijgen van eicellen van donoren is namelijk een ingrijpend proces, met risico’s voor de vrouw. Er is mede daardoor in die landen maar een beperkt aantal eicellen, en dus embryo’s voor onderzoek beschikbaar. De mogelijkheid om uit lichaamscellen eicellen te verkrijgen, zou dit tekort kunnen oplossen.
Wat maakt het onderzoek nog meer mogelijk?
In de toekomst zouden met kunstmatig verkregen geslachtscellen embryo’s tot stand gebracht kunnen worden, die wél het vermogen hebben om uit te groeien tot een mens. Als dat wordt toegestaan, ontstaat er een heel scala aan nieuwe mogelijkheden voor voortplanting. Het wordt dan misschien zelfs mogelijk voor stellen van hetzelfde geslacht om een genetisch eigen kind te krijgen. Dan wordt van bijvoorbeeld een huidcel van een vrouw een zaadcel gemaakt, waarmee de eicel van haar vrouwelijke partner wordt bevrucht. Ook kan het dan mogelijk worden om een grote hoeveelheid embryo’s tot stand te brengen, waardoor er veel meer opties ontstaan voor het kiezen van de kwalitatief beste embryo’s voor ivf.
Welke maatschappelijke en ethische vragen leven bij dit onderzoek?
Het onderzoek naar het kunstmatig ontwikkelen van geslachtscellen en embryo’s brengt nieuwe maatschappelijke vragen met zich mee, en het maakt eerdere vragen rondom het tot stand brengen en gebruik van embryo’s voor onderzoek weer actueel. Sommige onderzoekers en belanghebbenden gaan er bijvoorbeeld vanuit dat het voor onderzoek tot stand brengen en gebruiken van embryo’s waarvan uitgesloten is dat ze het vermogen hebben tot mens uit te groeien, minder politiek en ethisch gevoelig ligt in de maatschappij. Een andere aanname is dat onderzoek met embryo’s uit kunstmatig ontwikkelde geslachtscellen minder gevoelig ligt dan onderzoek met embryo’s tot stand gebracht vanuit een ‘normale’ zaad- en eicel.
Maar kloppen deze aannamen wel? Je kunt bijvoorbeeld een embryo dat ontstaat uit kunstmatig verkregen geslachtscellen ook zien als beginnend leven dat respect en bescherming verdient, en dat je niet zomaar mag creëren, alleen om er onderzoek mee te doen. Een andere vraag is of het wenselijk is om een oneindige hoeveelheid aan dit soort geslachtscellen te maken. Wie leent zijn lichaamscellen daarvoor, en hoe informeer je iemand goed over wat er gedaan wordt met de cellen die hij of zij afstaat?
Dit zijn belangrijke vragen, waarover maatschappelijke dialoog nodig is. Die dialoog gaat het Rathenau Instituut de komende periode organiseren. De uitkomsten van de dialoog voeden het beleid rondom embryo-onderzoek en kunnen helpen bij beslissingen over het tot stand brengen van embryo’s met kunstmatig verkregen geslachtscellen.
Het Rathenau Instituut vormt samen met het Leids Universitair Medisch Centrum, Erasmus MC, Universiteit Maastricht en Amsterdam UMC een multidisciplinair consortium dat werkt aan het HipGametes-project (looptijd 2021-2026).
HipGametes is onderdeel van het onderzoeksprogramma PSIDER. Het kabinet Rutte III besloot om geld te investeren in het ontwikkelen van alternatieven voor onderzoek met speciaal voor onderzoek tot stand gebrachte embryo’s en embryonale stamcellen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) vroeg ZonMw een onderzoeksprogramma op te zetten en verschillende onderzoeksprojecten te financieren.
Dit PSIDER-onderzoeksprogramma bestaat uit twee hoofdlijnen. Eén hoofdlijn richt zich op de ontwikkeling van alternatieve menselijke embryomodellen voor onderzoek. Drie verschillende projecten vallen onder deze hoofdlijn. De projecten onderzoeken, naast het biomedisch onderzoek, elk op hun eigen manier de juridische, ethische en maatschappelijke kaders op het gebied van de ontwikkeling van respectievelijk kunstmatige zaad- en eicellen (HipGametes), blastoïden (Beyond the Blastocyst) en gastruloïden (GREAT). Blastoïden en gastruloïden zijn embryomodellen gemaakt uit (geïnduceerde) stamcellen die een bepaalde fase van de embryonale ontwikkeling nabootsen. De tweede hoofdlijn in het PSIDER-programma richt zich op het gebruik van stamcellen voor onderzoek naar ernstige erfelijke ziekten.
Wat Nederlanders acceptabel vinden ten aanzien van onderzoek met embryo’s is regelmatig onderzocht. Het Rathenau Instituut leverde hier eerder een bijdrage aan, onder andere met enquête-onderzoek in 2007 en 2019. Hieruit bleek bijvoorbeeld dat in 2019 36% van de Nederlanders het speciaal tot stand brengen van embryo’s voor onderzoek afwijst, of neigt naar het afwijzen hiervan. En 49% stemt ermee in of neigt naar instemmen. Van de deelnemers weet 15% niet wat ervan te vinden. Uit datzelfde onderzoek bleek dat Nederlanders vaker een voorkeur hebben voor alternatieve methoden dan voor het gebruik van speciaal voor onderzoek tot stand gebrachte embryo’s met geslachtscellen van donoren.
Het Rathenau Instituut organiseerde ook twee maatschappelijke dialogen over ethische kwesties rondom de Embryowet: één over het aanpassen van erfelijk DNA en één over het laten uitgroeien van menselijke stamcellen tot organen in dieren. Deze dialogen waren onderdeel van een reeks van vijf maatschappelijke dialogen rond de Embryowet, die het vorige kabinet faciliteerde. Twee andere dialogen gingen over het speciaal voor onderzoek tot stand brengen van embryo’s en het selecteren van embryo’s om dragerschap van een erfelijke ziekte uit te sluiten.
Naast de vier al gevoerde dialogen rondom de Embryowet wordt er in 2023 en 2024 nog een vijfde maatschappelijke dialoog gevoerd die zal gaan over de alternatieven voor speciaal voor onderzoek tot stand gebrachte embryo’s, die worden ontwikkeld binnen het PSIDER consortium. Die dialoog heeft dus een bredere focus dan de gesprekken in het kader van HipGametes.