In het kort
- De totale aanvraagdruk van financieringen wordt groter, de honoreringskansen nemen af.
- Dit zorgt voor extra druk op wetenschappers, omdat het steeds meer tijd en geld kost om aanspraak te maken op externe financiering.
- De toename in competitie is substantiëler dan eerst gedacht door de matching vanuit de eerste geldstroom op projecten in de tweede en derde geldstroom.
In januari 2020 zijn er door pas gepromoveerde wetenschappers 1176 Veni-aanvragen ingediend bij NWO voor 166 beschikbare Veni-beurzen. Een dergelijke hoge aanvraagdruk en laag honoreringspercentage doet zich al een aantal jaren voor, en niet alleen in Nederland. Dit is problematisch voor het goed functioneren van de wetenschap. Een kleine honoreringskans betekent relatief veel inspanning bij opstellers en beoordelaars om geld voor onderzoek binnen te halen. Competitie wordt door velen als zeer positief en heel toepasselijk gezien. Het biedt talent de ruimte en zorgt voor vernieuwende ideeën. Maar het kan ook teveel worden. Dan keert de competitie zich tegen het systeem. Het kost tijd, geld en onderzoekers raken ontmoedigd, omdat ook bij excellente beoordelingen geen beloning volgt. En met name de steeds grotere groep van tijdelijk aangestelde jonge talentvolle onderzoekers is zeer afhankelijk van de resultaten van de competitie. Aanvraagdruk was ook het onderwerp van een nationale conferentie georganiseerd door NWO op 4 april 2017. Een eerdere versie van deze factsheet (met cijfers over 2007-2016), waarin gebruik gemaakt is van de data uit de NWO-administratie, vormde de cijfermatige achtergrond voor deze conferentie. De afgelopen jaren heeft NWO verschillende maatregelen ingevoerd voor het verlagen van de aanvraagdruk.
Budgetten groeien
NWO | Overige baten* | Collegegelden | Werk voor derden exc. NWO | Rijksbijdrage | |
2008 | 299,9 | 620,1 | 356,8 | 999,1 | 3197,6 |
2009 | 320,3 | 540,2 | 421,3 | 1115,8 | 3340,1 |
2010 | 366,5 | 553,7 | 465,8 | 1160 | 3354,5 |
2011 | 385 | 568,3 | 489,8 | 1214 | 3441,8 |
2012 | 418,9 | 544,9 | 520,8 | 1230 | 3465,1 |
2013 | 422,9 | 523 | 540,6 | 1233,9 | 3584,8 |
2014 | 414,6 | 499 | 535,9 | 1297,6 | 3626 |
2015 | 420,5 | 524,7 | 579,5 | 1417,4 | 3696,7 |
2016 | 431,5 | 566,9 | 613,6 | 1388,5 | 3802,4 |
2017 | 438,5 | 534,2 | 656,7 | 1426,5 | 3900,9 |
2018 | 456,7 | 551,5 | 691,2 | 1468,1 | 4120,9 |
2019 | 513,4 | 578,9 | 720,5 | 1512,9 | 4374,5 |
2020 | 479,4 | 527,5 | 783,1 | 1465,6 | 4631,5 |
2021 | 496,4 | 557,1 | 739 | 1614,2 | 5194,8 |
2022 | 494,4 | 615,3 | 695,8 | 1576,3 | 5658,9 |
We zien dat de totale budgetten van de Nederlandse universiteiten toenemen van 5,5 miljard euro in 2008 naar 9 miljard euro in 2022. Binnen dit totale budget zijn de twee posten die tot stand komen in competitie, NWO en de opdrachten van derden, steeds belangrijker geworden. Onderzoekers dienen voorstellen in op basis waarvan onderzoekprojecten tot stand kunnen komen.
In het rapport Chinese borden (2016) berekent het Rathenau Instituut de financiële stromen in het onderzoeksveld, inclusief de matching vanuit de eerste geldstroom op projecten in tweede en derde geldstroom. In 2014 is het aandeel eerste geldstroom in de onderzoeksfinanciering 56%. Uit de tweede en derde geldstroom is dit respectievelijk 11% en 33%. Het blijkt dat er voor de matching van de tweede en derde geldstroom geld nodig is uit de eerste geldstroom, waardoor de verhoudingen tussen de eerste, tweede en derde geldstroom voor onderzoek 24%, 19% en 57% zijn. Volgens deze analyse is uit de eerste geldstroom een bedrag van bijna 1.580 miljoen euro nodig om de inkomsten uit de tweede en derde geldstromen te matchen. Dit geld is dan niet meer vrij te besteden.
Dit alles leidt tot de volgende observaties:
- De totale onderzoekfinanciering neemt toe, met name in het competitieve deel; de budgetten van NWO en de opdrachten van derden.
- Door de matching is de toename in competitie nog substantiëler dan eerst gedacht.
- Dit maakt onderzoekers en de universiteiten zeer afhankelijk van het in competitie verworven geld.
Het competitieve geld waar veel om draait binnen de universiteiten is projectengeld dat bestemd is voor een bepaalde periode en voor een specifiek doel. In de volgende tabel laten we zien dat dit synchroon loopt met de toename van het aantal tijdelijk aangestelde onderzoekers.
tijdelijk; promovendi | tijdelijk; OWPOZ | tijdelijk; OWPOW | tijdelijk; UD | tijdelijk; OVWP | tijdelijk; UHD | tijdelijk; hoogleraren | vast personeel (incl. OBP) | |
2007 | 6814 | 2568 | 900 | 906 | 262 | 63 | 147 | 23375 |
2008 | 7163 | 2663 | 943 | 1009 | 251 | 62 | 166 | 23551 |
2009 | 7486 | 2940 | 1004 | 1135 | 264 | 60 | 178 | 24001 |
2010 | 7697 | 3032 | 934 | 1178 | 339 | 59 | 165 | 24381 |
2011 | 8108 | 3037 | 990 | 1290 | 253 | 64 | 155 | 24102 |
2012 | 8137 | 3207 | 1085 | 1331 | 274 | 89 | 137 | 23728 |
2013 | 8146 | 3153 | 1208 | 1380 | 313 | 72 | 142 | 23808 |
2014 | 8159 | 3293 | 1331 | 1439 | 334 | 73 | 128 | 23853 |
2015 | 8142 | 1456 | 1456 | 3296 | 319 | 72 | 143 | 24216 |
2016 | 8245 | 3335 | 1472 | 1483 | 352 | 88 | 161 | 24875 |
2017 | 8348 | 3400 | 1479 | 1393 | 362 | 67 | 119 | 25840 |
2018 | 8485 | 3436 | 1507 | 1384 | 323 | 75 | 114 | 26591 |
2019 | 8760 | 3659 | 1678 | 1444 | 306 | 74 | 122 | 27476 |
2020 | 9430 | 3909 | 2026 | 1666 | 289 | 83 | 118 | 28307 |
2021 | 10127 | 3810 | 2362 | 1862 | 299 | 101 | 113 | 29521 |
2022 | 10591 | 3698 | 2198 | 1315 | 274 | 63 | 66 | 33256 |
2023 | 11590 | 3957 | 1915 | 1117 | 259 | 51 | 52 | 36013 |
Naast inkomsten uit de rijksbijdrage (de eerste geldstroom) ontvangen universiteiten middelen van de NWO en KNAW voor specifieke onderzoeksprojecten (de tweede geldstroom). De derde geldstroom bestaat uit overige inkomsten, zoals middelen uit de EU, contractonderwijs of –onderzoek en collectebusfondsen. Tenslotte is het collegegeld een bron van inkomsten. Universiteiten mogen een wettelijk vastgesteld collegegeld rekenen voor de opleidingen die zij aanbieden. Een deel van de studenten die niet meetellen voor bekostiging, betaalt het zogenaamde instellingscollegegeld, een bedrag dat in veel gevallen hoger is dan het reguliere wettelijke collegegeld.
Het aantal potentiële aanvragers stijgt ook
We zien in de afgelopen jaren een stijging van het aantal tijdelijk aangestelde wetenschappers. Het kip-ei vraagstuk is moeilijk te beantwoorden; zorgt de projectfinanciering voor meer tijdelijke aanstellingen of maken tijdelijke aanstellingen dat er een zwaardere competitie om het schaarse geld ontstaat? Daarbij is de competitie steeds vaker internationaal van karakter. Niet alleen door het toegenomen belang van Europese middelen die in 2014 al hoger lagen dan 500 miljoen euro, maar ook door het toegenomen aantal niet-Nederlandse wetenschappers die in dienst zijn bij de universiteiten. Recent zien we, na het CAO-akkoord 2021-2022 waarin werd ingezet op het realiseren van meer vaste banen, een afname van het aantal tijdelijke contracten. Met name onder hoogleraren, universitair hoofddocenten en universitair docenten.
De tijd die besteed wordt aan aanvragen is substantieel
Er is weinig bekend over hoeveel tijd onderzoekers precies besteden aan het verwerven van het geld voor onderzoek in de tweede en derde geldstroom. In 2013 maakte het Rathenau Instituut een berekening van de kosten van Veni-aanvragen. De kosten worden vooral gemaakt door de aanvragers bij het schrijven van de voorstellen en in mindere mate ook bij de beoordeling van die aanvragen door collega's. Dit is een kostenpost van 9,5 miljoen euro voor 40 miljoen aan Veni-toekenningen. Bijna een kwart van het te verwerven bedrag zou dan geïnvesteerd moeten worden in het competitie-systeem.
Een van de weinige overige bronnen hiervoor is het onderzoek dat gedaan is in het kader van het interdepartementaal beleidsonderzoek wetenschap van 2014 en dat gerapporteerd is in Drijfveren van onderzoekers. Hierin blijkt dat wetenschappers gemiddeld 6,2% van hun tijd bezig zijn met het schrijven van voorstellen. Dit doen ze om het competitieve geld binnen te halen, dat ten tijde van het onderzoek 26% van alle middelen op de universiteiten is. Dus onderzoekers op de universiteiten besteden 6,2% van hun tijd om 26% van de middelen binnen te halen. De verhoudingen komen in beide studies redelijk overeen.
facts and figures
9,5 miljoen euro voor 40 miljoen aan Veni-toekenningen (2013)
6,2% van hun tijd zijn wetenschappers bezig met het schrijven van voorstellen (2014)
26% van alle middelen op de universiteiten was competitief geld (2014)
De kansen dalen en de aanvraagdruk wordt hoger
De aanvraagdruk wordt gevoeld door onderzoekers en komt vooral tot uitdrukking in de lagere honoreringspercentages. We focussen hierbij op de cijfers van NWO. Het budget van NWO is de afgelopen jaren gegroeid, maar er zijn ook veel specifiek geoormerkte middelen, bijvoorbeeld voor de topsectoren en de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).
Onderstaande grafiek geeft de honoreringspercentages van NWO voor de verschillende programma’s weer.
Talent programma's | Vrije Competitie | Thematische programmering | NWA | Regieorganen | |
2007 | 22,20% | 30,40% | 35,40% | ||
2008 | 22,20% | 27,10% | 30,20% | ||
2009 | 19,00% | 21,60% | 19,90% | ||
2010 | 18,10% | 19,80% | 24,80% | ||
2011 | 16,30% | 20,30% | 22,00% | ||
2012 | 16,20% | 18,60% | 24,60% | ||
2013 | 18,80% | 22,20% | 26,40% | ||
2014 | 17,10% | 19,70% | 30,00% | ||
2015 | 17,40% | 16,40% | 35,80% | ||
2016 | 21,60% | 19,30% | 39,30% | ||
2017 | 17,00% | 29,10% | 43,70% | ||
2018 | 16,10% | 21,70% | 43,20% | ||
2019 | 20,30% | 22,60% | 14,20% | 47,70% | |
2020 | 17,70% | 15,20% | 17,50% | 48,10% | |
2021 | 22,06% | 20,04% | 35,42% | 50,05% | |
2022 | 16,54% | 23,33% | 21,78% | 45,32% | |
2023 | 18,57% | 25.76% | 33.13% | 43.24% |
We zien in bovenstaande grafiek dat de thematische programma's in 2007 een honoreringspercentage kende van 35% en in 2018 op 43% ligt. De daling tot 2011 was aanvankelijk vergelijkbaar met de andere instrumenten, maar sinds 2012 is de honoreringskans duidelijk omhooggegaan door de verschuiving van middelen naar het topsectorenbeleid. Zowel de aantallen aanvragen als de aantallen honoreringen zijn over de genoemde periode gestegen. De precieze instrumenten die binnen de thematische programmering worden ingezet wisselen. Veel thematische programma's zijn via de topsectoren bepaald en dermate specifiek dat er slechts enkele onderzoeksgroepen in aanmerking komen, waardoor de honoreringskansen hoger liggen dan in een situatie met tientallen of honderden potentiële aanvragers. Vanaf 2019 rapport NWO volgens een andere indeling, en wordt er o.a. over de toekenningen binnen de Nationale Wetenschapsagenda (NWA) gerapporteerd.
De tweede vorm van financiering, de vrije competitie kent een forse ontwikkeling in deze periode. Het aantal aanvragen stijgt, terwijl het aantal honoreringen daalt. Het honoreringspercentage varieert en ligt in 2020 op een dieptepunt van 15%. In 2023 ligt het op 26%.
Voor de derde groep, de talentprogramma’s geldt dat er eveneens eerst sprake was van een daling van de honoreringskansen. De honoreringspercentages schommelen rond de 20%. In 2007 is het honoreringspercentage 22%, in 2021 lag het percentage nog op 22% maar daalde tot 18% in 2023
Honoreringskansen in de NWO domeinen
In de volgende tabel staan de honoreringspercentages verdeeld per NWO domein. We hebben hiervoor de Vernieuwingsimpuls gekozen omdat dit programma in alle gebieden via dezelfde procedure wordt uitgevoerd. De NWO gebieden uit het verleden zijn in deze cijfers retrospectief herleid tot de actuele NWO domeinen. De Vernieuwingsimpuls is het grootste en bekendste onderdeel van alle talentprogramma's van NWO.
Exacte en Natuurwetenschappen | Sociale en Geestes wetenschappen | Toegepaste en Technische wetenschappen | Gezondheidsonderzoek | Totaal | |
2007 | 20,10% | 14,90% | 21,40% | 15,20% | 17,10% |
2008 | 20,60% | 16,80% | 21,10% | 19,90% | 19,10% |
2009 | 19,00% | 15,80% | 16,50% | 18,20% | 17,40% |
2010 | 19,00% | 14,40% | 15,30% | 15,90% | 16,20% |
2011 | 17,90% | 12,80% | 16,90% | 17,00% | 15,50% |
2012 | 21,80% | 14,10% | 13,50% | 15,70% | 16,50% |
2013 | 22,00% | 13,20% | 13,00% | 15,20% | 16,00% |
2014 | 21,20% | 12,80% | 12,40% | 14,10% | 15,40% |
2015 | 18,50% | 13,10% | 13,00% | 13,20% | 14,80% |
2016 | 17,60% | 13,50% | 13,00% | 15,60% | 15,00% |
2017 | 19,41% | 11,72% | 14,79% | 15,81% | 14,25% |
2018 | 19,30% | 12,05% | 14,00% | 15,44% | 15,08% |
2019 | 19,39% | 11,01% | 18,13% | 15,15% | 14,77% |
2020 | 20,64% | 11,76% | 15,11% | 12,71% | 14,58% |
2021 | 20,78% | 11,09% | 10,65% | 11,06% | 13,36% |
2022 | 17,74% | 11,08% | 12,23% | 10,28% | 12,86% |
Deze figuur laat een aantal ontwikkelingen zien. We zien een daling bij de meeste domeinen in de Vernieuwingsimpuls. Bij Exacte- en Natuurwetenschappen zien we, na een paar jaar van stijgen, het percentage weer dalen. Er zijn verschillen tussen de domeinen. Een honoreringskans van 18% in 2022 bij Exacte- en Natuurwetenschappen staat bijvoorbeeld tegenover 11% honoreringskans bij Sociale- en Geesteswetenschappen. Wel zijn de achterliggende cijfers heel verschillend. Bij de Sociale- en Geesteswetenschappen gaat het aantal aanvragen flink omhoog, waardoor het honoreringspercentage omlaag gaat. Verder zien we de afgelopen jaren een daling bij het domein Technische- en Toegepaste wetenschappen. Het aantal aanvragen blijft stijgen, maar het aantal toekenningen stagneert.
Conclusies
- De totale aanvraagdruk wordt groter, maar op sommige onderzoeksterreinen en bij sommige financieringsinstrumenten verandert er meer dan bij andere. De dalende honoreringspercentages zijn het gevolg van een stijgend aantal aanvragen en een dalend aantal honoreringen in absolute zin.
- Er zijn programma's die relatief buiten schot blijven. Bij de thematische programma’s zijn de honoreringskansen door het topsectorenbeleid de honoreringskansen hoger dan acht jaar eerder.
- Bij de talentprogramma's zijn de kansen het sterkst gedaald.
- De honoreringskansen in de talentprogramma's zijn ondanks financiële intensiveringen gedaald. Bij Toegepaste- en Technische wetenschappen, gezondheidsonderzoek en de Sociale- en Geesteswetenschappen is de honoreringskans lager dan bij Exacte- en Natuurwetenschappen.
- Lage honoreringskansen en een toename van het aantal tijdelijk aangestelde personen in met name de junior functies van promovendus en postdoc zijn aan elkaar gerelateerd. Maar hoe de causaliteit ligt is niet duidelijk.
- De tweede en derde geldstroom, het competitieve geld waar de onderzoekers jacht op maken met hun voorstellen, neemt in acht jaar aan betekenis toe van 23% naar 27% van het totale budget van de universiteiten. Door de matching wordt een nog groter deel van alle bestedingen gestopt in deze geldstromen. Dit kan verklaren waarom zoveel wetenschappers zich negatief uitlaten over de aanvraagdruk. De kansen dalen, het belang groeit en het kost steeds meer moeite om het academische hoofd boven water te houden.
Foto: EyeEm Mobile GmbH/Hollandse Hoogte
Voor een uitleg van de gebruikte definities en afkortingen verwijzen we graag naar de webpagina Definities en afkortingen.
Bronnen
Jaarverslagen NWO
WOPI-VSNU
Elizabeth Koier, Barend van der Meulen, Edwin Holings en Rosalie Belder; Chinese borden - Financiële stromen en prioriteringsbeleid in het Nederlandse universitaire onderzoek Rathenau instituut 2016
Pleun van Arensbergen, Laurens Hessels, Barend van der Meulen; Talent Centraal. Rathenau Instituut 2013
Marije de Goede, Laurens Hessels; Feiten en cijfers 13. Drijfveren van wetenschappers. Rathenau Instituut 2014
Downloads
-
NL-Cijfers over universitair personeel(WOPI).xlsx
bestand type xlsx - bestand formaat 318.96 kB