Tijdelijke contracten bij universiteiten in perspectief
De discussie in Nederland over tijdelijk personeel bij universiteiten concentreert zich vooral op de fase na de promotie. In deze fase is het percentage tijdelijke contracten door de jaren heen ook het meest gestegen. Vergeleken met andere Europese landen heeft Nederland in deze fase ook een groter aandeel tijdelijk personeel.
Tussen de Nederlandse universiteiten is er voor de meeste functies (zoals hoogleraar en promovendus) weinig verschil in het percentage tijdelijke contracten. Bij universitair docenten en onderzoekers varieert het percentage tijdelijke contracten sterk: bij universitair docenten van 7% tot 33% en bij onderzoekers van 65% tot 94%. Uiteraard is het niet voor alle medewerkers mogelijk om door te stromen naar een vaste positie. Deze factsheet biedt een feitelijke basis voor overleg en voor het monitoren van de ontwikkelingen.

In het kort
- In 2024 heeft 35% van de medewerkers in dienst van de universiteiten een tijdelijk contract, inclusief promovendi. Dit is een daling ten opzichte van 2023.
- Voor het eerst sinds 2005 is het percentage medewerkers met een tijdelijk contract in 2024 aan de universiteiten lager dan in de gehele Nederlandse beroepsbevolking, promovendi daargelaten.
- Het percentage tijdelijke contracten na de promotiefase is in vergelijking met het buitenland tussen 2016 en 2020 spectaculair afgenomen.
Inleiding
De meeste bedrijven en instellingen hebben een combinatie van medewerkers met vaste en tijdelijke contracten. Beide contractvormen kennen voor- en nadelen. Organisaties kunnen zich dankzij tijdelijke contracten bijvoorbeeld makkelijker aanpassen aan (financiële) veranderingen (Verweij-Jonker Instituut, 2016). Nadeel is bijvoorbeeld financiële onzekerheid voor medewerkers en baanonzekerheid kan ongunstig zijn voor het psychisch welzijn van mensen. Ook kunnen tijdelijke contracten de innovatiekracht van organisaties ondermijnen (WRR, 2020).
De afgelopen jaren is er veel discussie over tijdelijke contracten bij de universiteiten. De minister van OCW heeft aangegeven met de instellingen in gesprek te willen over het aantal tijdelijke dienstverbanden (OCW, 2019). De discussie over tijdelijke contracten past ook in een breder maatschappelijk debat over tijdelijke aanstellingen en onzekerheden op de arbeidsmarkt. In deze publicatie plaatsen we de cijfers over tijdelijke contracten bij universiteiten in een breder perspectief, ten behoeve van deze discussie.
Verschillen tussen universiteiten groot
Het totale percentage tijdelijke contracten varieert in 2023 (laatst beschikbare cijfers) sterk tussen de Nederlandse universiteiten: van 22% tot 50% (inclusief promovendi). Exclusief promovendi ligt het aandeel tijdelijke contracten tussen de 12% en 28% bij de verschillende universiteiten. De universiteiten met de laagste percentages tijdelijke contracten onder het wetenschappelijk personeel (exclusief promovendi) zijn de Erasmus Universiteit (12%), Open Universiteit (15%) en de Universiteit Leiden (15%). De universiteiten met de hoogste percentages zijn Wageningen University (26%), Vrije Universiteit (27%) en Technische Universiteit Eindhoven (28%). Onderstaande figuur toont een uitsplitsing van het percentage tijdelijke contracten per universiteit en functiecategorie.

Notities: HGL: hoogleraar, UHD: universitair hoofddocent, UD: universitair docent, Overig WP: overig wetenschappelijk personeel, OBP: ondersteunend en beheer personeel. Voor een verdere duiding van de categorieën verwijzen we naar de alinea databronnen.
Bovenstaande figuur laat vooral veel variatie zien in het percentage tijdelijke contracten bij docenten en overig wetenschappelijk personeel: van 6% tot 85% bij de docenten en bij overig wetenschappelijk personeel van 0% tot 100%. Bij de overige functies liggen de percentages dichter bij elkaar. Hoe hoger de functie, hoe lager het percentage tijdelijke contracten.

Aandeel tijdelijke contracten van docenten flink gedaald
Volgens de CAO Nederlandse Universiteiten (zie kadertekst) zet de koepelorganisatie UNL in op een daling van het aantal tijdelijke contracten van docenten aan Nederlandse universiteiten. In 2021 was dat 15%, volgens berekeningen uit de WOPI cijfers, met het streven om dat vanaf 2023 binnen drie jaar terug te brengen naar 13,5%.
Zoals bovenstaande figuur laat zien is het percentage in 2024 9,0%. Daarmee is deze doelstelling nu al ruim behaald.
De verschillen bij UD en docent nader bekeken
Elke universiteit is een unieke organisatie die, binnen de cao, eigen personeelsbeleid voert. Er worden vaak twee verklaringen gegeven voor een toename van tijdelijke contracten:
- Sterke groei in studentenaantallen;
- Een groei in de (tijdelijke) projectfinanciering.
Zo kan het aandeel tijdelijke docenten een relatie hebben met het aantal studenten en het aandeel tijdelijke UD’s kan een relatie hebben met zowel het aantal studenten als de projectfinanciering. Het aantal tijdelijke docenten lijkt echter niet voor alle universiteiten alleen afhankelijk van de instroom van nieuwe studenten. Andere oorzaken kunnen bijvoorbeeld zijn drukke perioden of vervanging bij ziekte. Bij de UD's zien we ook verschillen. Bij de meeste universiteiten stijgt het percentage tijdelijke UD's, maar bij een aantal daalt het percentage ondanks toename van de studenten en de projectfinanciering. Een voorbeeld hiervan is de Universiteit van Amsterdam. Zij geven in hun jaarverslagen van de afgelopen jaren aan in te zetten op een passende balans tussen vast en tijdelijk personeel.
Meer personeel, kleiner aandeel tijdelijke contracten
De onderstaande grafiek toont de ontwikkeling in het aantal tijdelijke en vaste contracten per functiecategorie tussen 2005 en 2024. We zien een stijging van het totaal aantal mensen werkzaam aan de universiteit, en ook een stijging voor elke functiecategorie behalve voor het overig wetenschappelijk personeel. Het totale aantal docenten nam het sterkst toe (108%), gevolgd door het aantal promovendi (88%) en UHD's (76%). Het overig wetenschappelijk personeel is in 2024 als enige afgenomen, met een daling van 45% ten opzichte van 2005.
In absolute aantallen nam het aantal ondersteunend personeel het meest toe, met bijna 9,000 mensen, gevolgd door de promovendi, waarvan er in 2024 bijna 6,000 meer zijn dan in 2025. Het totaal aantal tijdelijke contracten nam in absolute aantallen toe over deze periode, van zo'n 14,500 in 2005 tot zo'n 20,900 in 2024, een toename van 44%. Het absolute aantal tijdelijke contracten nam af onder de hoogleraren (238 minder), de UHD's (28 minder), UD's (90 minder) en het overig wetenschappelijk personeel (132 minder). Voor de andere functiecategorieën steeg het aantal tijdelijke contracten.

Notities: HGL: hoogleraar, UHD: universitair hoofddocent, UD: universitair docent, Overig WP: overig wetenschappelijk personeel Overig, OBP: ondersteunend en beheer personeel.
Verhoudingsgewijs nam het percentage tijdelijke contracten juist af voor alle functiecategorieën, behalve bij de docenten (78% tijdelijk in 2005, 89% in 2024) en bij het overig wetenschappelijk personeel (66% tijdelijk in 2005, 81% in 2024). De grootste daling is te zien bij de hoogleraren, waarvan 13% een tijdelijk contract hadden in 2005 ten opzichte van 3% in 2024. Ook het aantal tijdelijke contracten onder UD's nam flink af, van 18% in 2005 tot 9% in 2024.
Universiteiten voor het eerst onder het landelijk gemiddelde
Alle functiecategorieën bij elkaar genomen zien we het aandeel tijdelijke contracten bij universiteiten, zowel inclusief als exclusief promovendi, sinds 2005 gestaag stijgen. In de laatste jaren echter, zeker sinds 2021, zien we juist een flinke daling. Inclusief promovendi is het aandeel tijdelijke contracten in 2024 voor het eerst in 20 jaar weer op hetzelfde niveau als in 2005. Exclusief promovendi ligt het percentage zelfs voor het eerst onder het niveau van 2005.
De toename van tijdelijke contracten bij de universiteiten in de periode 2005-2021 is niet uitzonderlijk. Cijfers over alle werknemers in Nederland laten voor deze periode een vergelijkbare stijging zien. Met de daling van de laatste jaren is het aandeel tijdelijke contracten bij de universiteiten exclusief promovendi voor het eerst sinds 2005 onder het landelijk gemiddelde gekomen. Inclusief promovendi blijft het aandeel altijd nog flink boven het landelijk gemiddelde, omdat contracten voor promovendi in nagenoeg 100% van de gevallen tijdelijk zijn. Dit heeft te maken met dat een promotieonderzoek altijd van tijdelijke aard is.
De daling van de laatste jaren is mogelijk een indicator dat de voornemens van de universiteiten zoals vastgelegd in recente CAO teksten rondom duurzaam werknemersbeleid effectief zijn geweest.
Heel Nederland | Nederlandse universiteiten incl promovendi | Nederlandse universiteiten excl promovendi | |
2005 | 17 | 35 | 22 |
2006 | 18 | 37 | 24 |
2007 | 20 | 38 | 25 |
2008 | 20 | 38 | 26 |
2009 | 20 | 39 | 27 |
2010 | 21 | 39 | 27 |
2011 | 21 | 40 | 27 |
2012 | 22 | 41 | 28 |
2013 | 26 | 41 | 28 |
2014 | 27 | 42 | 29 |
2015 | 25 | 42 | 30 |
2016 | 26 | 42 | 30 |
2017 | 27 | 41 | 29 |
2018 | 26 | 41 | 29 |
2019 | 25 | 41 | 29 |
2020 | 23 | 42 | 30 |
2021 | 23 | 43 | 31 |
2022 | 23 | 38 | 25 |
2023 | 23 | 37 | 23 |
2024 | 22 | 35 | 20 |
In 2024 heeft 22% van de Nederlandse beroepsbevolking een tijdelijk contract. Het landelijk percentage verschilt per beroepsgroep. Universiteiten zitten met gemiddeld 35% ruim boven het landelijk gemiddelde, wanneer promovendi meegeteld worden. Zonder promovendi, die in nagenoeg alle gevallen een tijdelijk contract hebben, is het percentage tijdelijke contracten bij de Nederlandse universiteiten met 20% een stuk lager. Daarmee is dit percentage in 2024 voor het eerst sinds 2005 onder het landelijk gemiddelde gekomen. Hogescholen hebben gemiddeld 18% tijdelijke contracten in 2023.
Nederland is Europees gezien het land met het hoogste percentage tijdelijke medewerkers (Eurostat). In 2018 is de Commissie Regulering van Werk in het leven geroepen door toenmalig minister Koolmees om advies uit te brengen voor een toekomstbestendige arbeidsmarkt. In 2020 verscheen het rapport waarin staat beschreven dat de toenmalige regels in Nederland rondom werk, duurzame arbeidsrelaties ontmoedigen (Commissie Regulering van Werk, 2020). Op basis van dat rapport is de regelgeving rondom arbeidscontracten aangepast. Met de invoering van de Wet arbeidsmarkt in balans (WAB) is het aantrekkelijker geworden voor werkgevers om hun werknemers een vast contract aan te bieden, onder andere door de premies op vaste en tijdelijke contracten aan te passen ten opzichte van elkaar. Sinds 2019 zien we dan ook dat het percentage tijdelijke contracten in Nederland iets is afgenomen.
Vergelijking met buitenland: grootste verschil post-doctoraal
Een Europese studie (MORE4) laat zien dat het aandeel tijdelijk personeel in Nederland voor alle carrièrefasen lager ligt dan het EU-28 gemiddelde. Het verschil is vooral groot voor de 'established researcher', in de derde carrièrefase (de promotiefase staat niet in het figuur maar gaat nog vooraf aan 'Post-Doctoral or equivalent'). Het EU-28 gemiddelde in die fase is 12%, terwijl dat in Nederland slechts 3% is. Voor de 'leading researcher' is het EU-28 gemiddelde 4% terwijl het in Nederland 2% is.
Dit is een complete ommekeer ten opzichte van de resultaten van de MORE3 studie uit 2016. Toen was het aandeel tijdelijk personeel in Nederland voor alle carrièrefasen nog hoger dan het EU-28 gemiddelde. In vier jaar tijd is het aandeel tijdelijk personeel in Nederland in carrièrefase A gedaald van 78% naar 45%, een spectaculaire daling. In carrièrefase B is het van 20% naar 3% gedaald, eveneens een enorme vermindering. In carrièrefase C ging dit van 7% naar 2%.
Mogelijk heeft deze daling te maken met CAO afspraken gemaakt in 2015, waar het hoge percentage tijdelijke arbeidscontracten benoemd wordt, net als een voornemen om dit percentage sterk terug te dringen. Ook in CAO overeenkomsten daarna komt dit thema en soortgelijke voornemens regelmatig terug, om het aantal tijdelijke contracten nog verder terug te dringen.

Notities: Totaal EU = 28 landen. In de studie is respondenten gevraagd aan te geven in welke carrièrefase zij zitten. In de studie wordt het percentage opgedeeld in vaste contracten, tijdelijke contracten, "self employed" contract en geen contract. De laatste twee categorieën zijn voor de genoemde landen heel klein (<2%). De categorie R1 staat niet in de grafiek omdat dit de ‘First Stage Researchers (up to the point of PhD)’ zijn, die vrijwel allemaal tijdelijke contracten of beurzen hebben.
Tot slot
De discussie in Nederland over de tijdelijke contracten bij universiteiten concentreert zich vooral op de fase na de promotie. In De zin van promoveren liet het Rathenau Instituut zien dat de meerderheid van jonge academici in Nederland niet doorstroomt naar een vaste positie binnen de universiteit (Rathenau Instituut, 2018). Ook de duur van de onzekerheid en de levensfase spelen mee in de discussie. De meeste promovendi zijn tussen de 25 en 29 jaar oud, de meeste UD's tussen de 30 en 39. In deze levensfase gebeurt er veel. Mensen willen bijvoorbeeld een huis kopen en/of een gezin stichten. Het is dus goed om te constateren dat het percentage tijdelijke contracten bij de Nederlandse universiteiten de laatste jaren af lijkt te nemen, in totaal en tevens binnen de meeste functiecategorieën. Promovendi buiten beschouwing gelaten ligt het aandeel tijdelijke contracten zelfs op het laagste punt in de laatste 20 jaar en voor het eerst in diezelfde periode onder het landelijk gemiddelde. Ook ten opzichte van EU landen is het aandeel tijdelijke contracten flink gedaald.
Dit factsheet biedt een feitelijke basis voor overleg en voor het monitoren van de ontwikkelingen. Als universiteiten het percentage tijdelijke contracten terug willen dringen dan kunnen ze met elkaar in gesprek en leren van de verschillen in aanpak bij wisselende studentenaantallen en projectfinanciering.
Bronnen
Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs (2019). Wissels om, naar een transparante en evenwichtige bekostiging
CBS Statline
Commissie Regulering van Werk (2020). In wat voor land willen wij werken? Naar een nieuw ontwerp voor de regulering van werk.
DUO-cijfers over projectfinanciering en aantal ingeschreven studenten per universiteit
Gool, P.J.R. van, E. Demerouti, S. Rispens (2014). Rapport Onderzoek naar het Tenure Track Beleid van de Nederlandse Universiteiten.
Koens, L., A. Vennekens, R. Hofman, N. van den Broek-Honingh en J. de Jonge (2018). Balans van de wetenschap 2018. Den Haag: Rathenau Instituut
Rathenau Instituut. De zin van promoveren. Loopbanen en arbeidsmarktperspectieven van gepromoveerden. Den Haag, Rathenau Instituut.
OCW (2019). Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek. Houdbaar voor de toekomst
MORE3 study - Publications Office of the EU.
More4: Mobility Patterns and Career Paths of EU Researchers.
Rathenau Instituut (2019). Factsheet Vrouwen in de wetenschap.
TU Delft (2012). Tenure Track Beleid TU Delft
Verwey-Jonker Instituut (2016). Literatuurstudie werkgevers over vast en flexibel personeel
VSNU (2018). Ruimte voor investeringen en talent
VSNU (2019). CAO Nederlandse Universiteiten 31 december 2019 tot en met 31 december 2020
WRR (2020). Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht, WRR-Rapport 102, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
WOPI en UNL sectoroverzicht personeel: Universiteiten van Nederland (UNL) publiceert ieder jaar geaggregeerde gegevens over personeel aan de Nederlandse universiteiten. Er wordt hierin een onderscheid gemaakt in de volgende categorieën: hoogleraar, universitair hoofddocent (UHD), universitair docent (UD), docent, onderzoeker, overig wetenschappelijk personeel, promovendi en ondersteunend en beheer personeel. Bij de functies UD, UHD en hoogleraar is er sprake van een combinatie van onderwijs en onderzoek. Dit hoeft niet het geval te zijn voor de functie docent en onderzoeker. De groep onderzoekers bestaat voor een groot deel uit post docs.