calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Tijdelijke contracten bij universiteiten in perspectief

factsheet
03 oktober 2023
tijdelijke contracten Wetenschap universiteit
Image
Contract tekenen universiteit
De discussie in Nederland over tijdelijk personeel bij universiteiten concentreert zich vooral op de fase na de promotie. In deze fase is het percentage tijdelijke contracten door de jaren heen ook het meest gestegen. Vergeleken met andere Europese landen heeft Nederland in deze fase ook een groter aandeel tijdelijk personeel. Tussen de Nederlandse universiteiten is er voor de meeste functies (zoals hoogleraar en promovendus) weinig verschil in het percentage tijdelijke contracten. Bij universitair docenten en onderzoekers varieert het percentage tijdelijke contracten sterk: bij universitair docenten van 8% tot 39% en bij onderzoekers van 69% tot 94%. Uiteraard is het niet voor alle medewerkers mogelijk om door te stromen naar een vaste positie, maar de universiteiten kunnen van elkaar leren om het aandeel tijdelijke contracten terug te dringen. Deze factsheet biedt een feitelijke basis voor overleg en voor het monitoren van de ontwikkelingen.

In het kort

  • In 2022 heeft 38% van de medewerkers in dienst van de universiteiten (inclusief promovendi) een tijdelijk contract.
  • Het aandeel tijdelijke contracten is in 2022 voor alle functiecategorieën afgenomen.
  • In vergelijking met het buitenland hebben Nederlandse universiteiten vooral veel tijdelijke contracten in de fase na de promotie.

Inleiding

De meeste bedrijven en instellingen hebben een combinatie van medewerkers met vaste en tijdelijke contracten. Beide contractvormen kennen voor- en nadelen. Organisaties kunnen zich dankzij tijdelijke contracten bijvoorbeeld makkelijker aanpassen aan (financiële) veranderingen (Verweij-Jonker Instituut, 2016). Nadeel is bijvoorbeeld financiële onzekerheid voor medewerkers en baanonzekerheid kan ongunstig zijn voor het psychisch welzijn van mensen. Ook kunnen tijdelijke contracten de innovatiekracht van organisaties ondermijnen (WRR, 2020).

De afgelopen jaren is er veel discussie over tijdelijke contracten bij de universiteiten. De minister van OCW heeft aangegeven met de instellingen in gesprek te willen over het aantal tijdelijke dienstverbanden (OCW, 2019). De discussie over tijdelijke contracten past ook in een breder maatschappelijk debat over tijdelijke aanstellingen en onzekerheden op de arbeidsmarkt. In deze publicatie plaatsen we de cijfers over tijdelijke contracten bij universiteiten in een breder perspectief, ten behoeve van deze discussie.

Verschillen tussen universiteiten groot

Het totale percentage tijdelijke contracten varieert in 2022 (laatst beschikbare cijfers) sterk tussen de Nederlandse universiteiten: van 26% tot 51% (inclusief promovendi). Deze verschillen zijn niet te verklaren op grond van geografische ligging (verschil randstad of grensregio) en hangen niet samen met de indeling jonge universiteiten (TiU, UM, EUR), algemene universiteiten (UL, RUG, UU, UvA, VU, RU) en technische universiteiten (4TU). Ook zijn er weinig verschillen tussen de wetenschapsgebieden. Onderstaande figuur toont een uitsplitsing van het percentage tijdelijke contracten per universiteit en functiecategorie.

Figuur 1 universiteiten 2022
Bron: Feiten en Cijfers Personeel Vereniging van Universiteiten (UNL) (2022)
Notities: HGL: hoogleraar, UHD: universitair hoofddocent, UD: universitair docent, Overig WP: overig wetenschappelijk personeel, OBP: ondersteunend en beheer personeel. Voor een verdere duiding van de categorieën verwijzen we naar de alinea databronnen. Bij de categorie Overig WP zijn maar drie universiteiten opgenomen, omdat de aantallen bij de andere universiteiten zeer laag waren (onder de 20). Wanneer binnen een functiecategorie minder dan 10 personen een tijdelijk contract hebben, wordt het exact aantal personen niet vermeld in de data. Daarbij is in de berekening voor deze figuur uitgegaan van 0. Dit is met name het geval bij de UHD's, overig wetenschappelijk personeel en hoogleraren: 8 universiteiten hebben minder dan 10 UHD's met een tijdelijk contract, 9 universiteiten hebben minder dan 10 personeelsleden in de categorie overig wetenschappelijk personeel met een tijdelijk contract en 4 universiteiten hebben minder dan 10 hoogleraren met een tijdelijk contract.

Bovenstaande figuur laat vooral veel variatie zien in het percentage tijdelijke contracten bij universitair docenten (UD’s) en onderzoekers: van 8% tot 39% bij de UD's en bij onderzoekers van 69% tot 94%. Bij de overige functies liggen de percentages dichter bij elkaar. Hoe hoger de functie, hoe lager het percentage tijdelijke contracten.

 

De verschillen bij UD en docent nader bekeken

Elke universiteit is een unieke organisatie die, binnen de cao, eigen personeelsbeleid voert. Er worden vaak twee verklaringen gegeven voor een toename van tijdelijke contracten:

  1. Sterke groei in studentenaantallen;
  2. Een groei in de (tijdelijke) projectfinanciering.

Zo kan het aandeel tijdelijke docenten een relatie hebben met het aantal studenten en het aandeel tijdelijke UD’s kan een relatie hebben met zowel het aantal studenten als de projectfinanciering. Dit hebben we onderzocht in de bijlage (download rechtsboven). Het aantal tijdelijke docenten lijkt echter niet voor alle universiteiten alleen afhankelijk van de instroom van nieuwe studenten. Andere oorzaken kunnen bijvoorbeeld zijn drukke perioden of vervanging bij ziekte. Bij de UD's zien we ook verschillen. Bij de meeste universiteiten stijgt het percentage tijdelijke UD's, maar bij een aantal daalt het percentage ondanks toename van de studenten en de projectfinanciering. Een voorbeeld hiervan is de Universiteit van Amsterdam. Zij geven in hun jaarverslagen van de afgelopen jaren aan in te zetten op een passende balans tussen vast en tijdelijk personeel. 
 

Meer personeel en meer tijdelijke contracten

De onderstaande grafiek toont de ontwikkeling in het aantal tijdelijke en vaste contracten per functiecategorie tussen 2005 en 2022. Het totale aantal docenten nam het sterkst toe (131%), gevolgd door het aantal promovendi (72%) en UD's (67%). Het percentage tijdelijke contracten steeg het sterkst bij onderzoekers en docenten met respectievelijk 10 en 9 procentpunten. Bij hoogleraren en UHD's zien we een daling van het percentage tijdelijke contracten 2005 en 2022 van respectievelijk 9 en 1 procentpunt.

Figuur 2 2005 vs 2022 vast tijdelijk
Bron: WOPI (2005) en Feiten en Cijfers Personeel UNL (2022)
Notities: HGL: hoogleraar, UHD: universitair hoofddocent, UD: universitair docent, Overig WP: overig wetenschappelijk personeel Overig, OBP: ondersteunend en beheer personeel.

Voor alle functiecategorieën samen groeit het aantal medewerkers met een tijdelijk contract in de periode 2005-2022 harder dan het aantal medewerkers met een vast contract: het aantal vaste medewerkers groeit met 46% en het aantal tijdelijke medewerkers met 76%. In de Balans van de Wetenschap liet het Rathenau Instituut zien dat er een grote groep tijdelijke medewerkers is die ingewerkt en begeleid moet worden en in die zin leunt op de kleinere groep vaste medewerkers.

Het percentage tijdelijke contracten stijgt over de periode 2005-2022 niet alleen maar. Zo dalen de tijdelijke contracten tussen 2016 en 2019 bij de UD’s van 31% naar 26% en bij docenten van 59% naar 58%. De daling die in 2017 ingezet is, kan een gevolg zijn van de Wet werk en zekerheid (2015) of van de cao-afspraken (2015). Hierin is afgesproken om het percentage tijdelijke dienstverbanden van 4 jaar of korter terug te brengen tot 22% (berekend op basis van fte’s), voor het totaal van de hoogleraren, UHD's, UD's en docenten. In 2017 werd aan de gemaakte cao-afspraken voldaan.

In het CAO akkoord 2021-2022 zijn afspraken gemaakt over het realiseren van meer vaste banen (zie het kader). Na een stijging van het aandeel tijdelijke contracten in 2020 en 2021, zien we in 2022 een sterke daling van het aandeel tijdelijke contracten. Zo had in 2021 42% van al het personeel aan een universiteit (inclusief promovendi) een tijdelijk contract. In 2022 is dit 38%. Het aandeel tijdelijke contracten nam in 2022 voor alle functiecategorieën af ten opzichte van 2021. Onder UD's is de afname in het aandeel tijdelijke contracten het grootst, namelijk 10 procentpunten ten opzichte van 2021, gevolgd door docenten (afname in aandeel tijdelijke contracten: 8 procentpunten) en overig wetenschappelijk personeel (afname in aandeel tijdelijke contracten: 5 procentpunten).

Universiteiten zitten boven het landelijk gemiddelde

De toename van tijdelijke contracten bij de universiteiten in de periode 2005-2020 is niet uitzonderlijk. Cijfers over alle werknemers in Nederland laten voor deze periode een vergelijkbare stijging zien. Ook de recente lichte daling in het aandeel tijdelijke contracten bij de universiteiten komt overeen met de landelijke trend. Mogelijk is deze daling een gevolg van de eerder genoemde Wet werk en zekerheid, maar ook de hoogconjunctuur kan hierop invloed hebben gehad.
 

In 2020 heeft 23% van alle werknemers in Nederland een tijdelijk contract. Universiteiten zitten daar met gemiddeld 42% boven. Zonder promovendi ligt het percentage (30%) dichter bij het Nederlands gemiddelde. Het landelijk percentage verschilt per beroepsgroep, variërend van 49% bij dienstverlenende beroepen tot 9% bij managers. Hogescholen hebben gemiddeld 18% tijdelijke contracten in 2018. Wel is het zo dat Nederland Europees gezien één van de landen is met het hoogste percentage tijdelijke medewerkers (Eurostat). In het recente rapport van de Commissie Regulering van Werk (Commissie Borstlap) staat beschreven dat de huidige regels in Nederland rondom werk, duurzame arbeidsrelaties ontmoedigen (Commissie Regulering van Werk, 2020). De verwachting is dat naar aanleiding van dit advies de huidige regels rondom werk aangepast zullen worden.  
 

Vergelijking met buitenland: grootste verschil post-doctoraal

Een Europese studie (MORE3) laat zien dat het aandeel tijdelijk personeel in Nederland voor alle carrièrefasen hoger ligt dan het EU-28 gemiddelde. Met name het verschil bij de fase na promotie is groot (zie onderstaande figuur, A: PhD holders or equivalent who are not yet fully independent): in Nederland heeft 78% in 2016 een tijdelijk contract en het EU-28 gemiddelde is 50%, een verschil van 28 procentpunten. Voor de latere carrièrefasen (B en C in onderstaande figuur) ligt het percentage tijdelijke contracten ook hoger dan het EU-28 gemiddelde, maar zijn de verschillen veel minder groot (3,5 respectievelijk 1 procentpunt). 
 

Percentage tijdelijk Europese landen
Bron: European Commission, MORE3 study (2016)
Notities: Totaal EU = 28 landen. In de studie is respondenten gevraagd aan te geven in welke carrièrefase zij zitten. In de studie wordt het percentage opgedeeld in vaste contracten, tijdelijke contracten, "self employed" contract en geen contract. De laatste twee categorieën zijn voor de genoemde landen heel klein (<2%). De categorie R1 staat niet in de grafiek omdat dit de ‘First Stage Researchers (up to the point of PhD)’ zijn, die vrijwel allemaal tijdelijke contracten of beurzen hebben.

Tot slot

De discussie in Nederland over de tijdelijke contracten bij universiteiten concentreert zich vooral op de fase na de promotie. Dit is begrijpelijk gezien de stijging van het percentage tijdelijke contracten door de jaren heen en omdat Nederland hierin ook het meest verschilt van andere Europese landen. In De zin van promoveren liet het Rathenau Instituut zien dat de meerderheid van jonge academici in Nederland niet doorstroomt naar een vaste positie binnen de universiteit (Rathenau Instituut, 2018). Ook de duur van de onzekerheid en de levensfase spelen mee in de discussie. Gemiddeld zijn medewerkers 29,5 jaar als ze promoveren en zijn ze 37 jaar als ze UD worden (Vrouwen in de wetenschap). In deze levensfase gebeurt er veel. Mensen willen bijvoorbeeld een huis kopen en/of een gezin stichten.  

De discussie over tijdelijke contracten bij universiteiten is onlangs opnieuw opgelaaid, onder andere ten gevolge van het advies van de commissie Van Rijn, die een overheveling adviseert van € 100 miljoen van NWO naar de universiteiten (Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs, 2019). Maar ook de hoge werkdruk speelt een rol (WOinActie). In de strategische agenda voor het hoger onderwijs (OCW, 2019) wordt dit erkend en is het advies van de commissie Van Rijn overgenomen. Dit kan positieve gevolgen hebben voor het aandeel vaste contracten. Dit factsheet biedt een feitelijke basis voor overleg en voor het monitoren van de ontwikkelingen. Als universiteiten het percentage tijdelijke contracten terug willen dringen dan kunnen ze met elkaar in gesprek en leren van de verschillen in aanpak bij wisselende studentenaantallen en projectfinanciering. 
 

Bronnen

Adviescommissie bekostiging hoger onderwijs (2019). Wissels om, naar een transparante en evenwichtige bekostiging

CBS Statline

Commissie Regulering van Werk (2020). In wat voor land willen wij werken? Naar een nieuw ontwerp voor de regulering van werk

DUO-cijfers over projectfinanciering en aantal ingeschreven studenten per universiteit

Gool, P.J.R. van, E. Demerouti, S. Rispens (2014). Rapport Onderzoek naar het Tenure Track Beleid van de Nederlandse Universiteiten.

Koens, L., A. Vennekens, R. Hofman, N. van den Broek-Honingh en J. de Jonge (2018). Balans van de wetenschap 2018. Den Haag: Rathenau Instituut

Rathenau Instituut. De zin van promoveren. Loopbanen en arbeidsmarktperspectieven van gepromoveerden. Den Haag, Rathenau Instituut.

OCW (2019). Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek. Houdbaar voor de toekomst

MORE3

Rathenau Instituut (2019). Factsheet Vrouwen in de wetenschap.

TU Delft (2012). Tenure Track Beleid TU Delft

Verwey-Jonker Instituut (2016). Literatuurstudie werkgevers over vast en flexibel personeel

VSNU (2018). Ruimte voor investeringen en talent

VSNU (2019). CAO Nederlandse Universiteiten 31 december 2019 tot en met 31 december 2020

WRR (2020). Het betere werk. De nieuwe maatschappelijke opdracht, WRR-Rapport 102, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.

WOPI en UNL sectoroverzicht personeel: Universiteiten van Nederland (UNL) publiceert ieder jaar geaggregeerde gegevens over personeel aan de Nederlandse universiteiten. Er wordt hierin een onderscheid gemaakt in de volgende categorieën: hoogleraar, universitair hoofddocent (UHD), universitair docent (UD), docent, onderzoeker, overig wetenschappelijk personeel, promovendi en ondersteunend en beheer personeel. Bij de functies UD, UHD en hoogleraar is er sprake van een combinatie van onderwijs en onderzoek. Dit hoeft niet het geval te zijn voor de functie docent en onderzoeker. De groep onderzoekers bestaat voor een groot deel uit post docs.