De nieuwe chemische strategie die de Europese Commissie dit najaar presenteerde, is een stap in de goede richting. Maar de weg naar uitbanning van gevaarlijke chemicaliën waar we soms nooit meer vanaf zullen komen, is nog lang en hobbelig. Het voorzorgprincipe zou daarbij een duidelijker rol moeten spelen, stelt gastschrijver Tomas Vanheste.
In het kort:
- Innovatie moet zich richten op chemicaliën die veilig en duurzaam zijn ontworpen.
- Het voorzorgbeginsel vergt een zorgvuldige beoordeling van vaak onvolledige gegevens over risico’s en van de belangen van alle betrokken groepen.
- Omdat een nieuwe stof altijd een sprong in het diepe blijft, is er een zorgplicht voor de hele levenscyclus.
De vorig jaar uitgebrachte film Dark Waters vertelt de (in grote lijnen) waargebeurde geschiedenis van advocaat Robert Bilott, die het opnam tegen de Amerikaanse chemiereus DuPont. Na een jarenlang gevecht, waaraan hij bijna onderdoor gaat, weet Bilott te bewijzen dat DuPont al decennia sterke aanwijzingen had voor de schadelijkheid van perfluoroctaanzuur, een stof die onder meer wordt gebruikt als hechtmiddel voor de anti-aanbaklaag in teflonplannen. Een groot epidemiologisch onderzoek in 2013 toont een verband aan tussen de stof en het voorkomen van nier- en zaadbalkanker in de buurt van een fabriek in Parkersburg. Na een aantal verloren processen schikt het bedrijf in 2017 duizenden schadeclaims voor in totaal 671 miljoen dollar.
Het betwiste goedje behoort tot de familie van duizenden poly- en perfluoralkylstoffen (PFAS). Deze zitten in tal van producten, onder meer in blusschuim, in de coating van regenjassen en in voedselverpakkingen. Dat ze biologisch niet afbreekbaar zijn, heeft ze de bijnaam forever chemicals bezorgd. Van de weinige stoffen in deze groepen die goed bestudeerd zijn, blijken de meeste matig tot sterk giftig te zijn. Voor deze chemicaliën is een verband aangetoond met onder meer lager geboortegewicht, verzwakte reactie op vaccins en leverschade.
PFAS-crisis
Veel Nederlanders zullen vorig jaar zomer pas voor het eerst van PFAS hebben gehoord. De Nederlandse overheid besloot toen om de strengst mogelijke norm vast te stellen voor de maximaal hoeveelheid PFAS die in de bodem mocht zitten: 0,1 microgram per kilo grond. Dit leverde een storm van protest op van met name (bouw- en bagger)bedrijven omdat deze norm betekende dat veel werkzaamheden waarvoor het verplaatsen van grond nodig was, niet langer waren toegestaan.
Het kabinet besloot eind 2019 om de norm tijdelijk te verhogen naar 0,8 microgram en deze zomer naar 1,4 microgram. Daarmee kwam er (in ieder geval voorlopig) een einde aan wat sommigen al de PFAS-crisis noemden. Volgend voorjaar volgt er een definitieve norm, zo schreef staatssecretaris Van Veldhoven begin november de Tweede Kamer.
Op Europees niveau pleit Nederland voor een verbod op PFAS. Het wordt op zijn wenken bediend. In de chemicaliënstrategie die de Europese Commissie half oktober presenteerde, staat dat Europa deze groep stoffen op termijn (daarover later meer) wil uitbannen.
Dat voornemen is onderdeel van breder streven naar een ‘gifvrij milieu’. De Commissie wil dat de productie en het gebruik van chemicaliën geschiedt op een manier die bijdraagt aan de transitie naar een duurzame samenleving, waarbij schade aan de planeet en huidige en toekomstige generaties uitblijft.
Evenwichtsoefening
Het milieubeleid van de Europese Unie berust op het voorzorgbeginsel. Dit houdt in dat als er gevaar bestaat voor ernstige of onomkeerbare schade wetenschappelijke onzekerheid geen reden mag zijn om niet op te treden.
Dit wil niet zeggen dat de geringste aanwijzing voor schadelijkheid genoeg is om een bepaalde stof te verbieden. Nul risico bestaat niet, stelde de Europese Commissie in een uitlegdocument. Bovendien moet er ook ruimte blijven voor de ontwikkeling van nieuwe stoffen en materialen waarbij gevaren van tevoren nooit volledig zijn uit te sluiten. Reden om in actie te komen, is er volgens de Commissie pas wanneer voorlopige, maar objectieve risico-evaluaties aanleiding geven om te vrezen dat nieuwe chemicaliën gevaar kunnen opleveren.
De toepassing van het voorzorgbeginsel is, schreef het Rathenau Instituut eerder: ‘een evenwichtsoefening onder onzekere omstandigheden’. De instanties die beslissen of een stof of materiaal de markt op mag, maken verschillende afwegingen. Zijn de aanwijzingen dat er schade kan optreden serieus genoeg? Is het mogelijke gevaar ernstig genoeg? En welke maatregelen staan in verhouding tot het voorkomen van potentiële schade?
Als we die eerste vraag stellen over PFAS, doemt al meteen een moeilijkheid op. Het is ondoenlijk om voor elke van deze duizenden stoffen apart een risicobeoordeling te maken. Dat mag evenwel geen beletsel zijn om het voorzorgbeginsel in te roepen. Het Europees Milieuagentschap bepleit een groepsbenadering. De weinige stoffen in deze categorie die wel goed tegen het licht zijn gehouden, blijken allemaal matig tot sterk toxisch zijn. Gezien hun gelijksoortige aard is dat voldoende reden om voor alle stoffen in deze categorie uit voorzorg strenge regels in te voeren.
Die gedachte heeft de Europese Commissie met reden overgenomen. Ze wil alle stoffen in deze groep uitbannen. Behalve als het om essentiële toepassingen voor de samenleving gaat. En niet stante pede. In het actieplan staat dat de Commissie tussen 2022 en 2024 met een voorstel zal komen.
Belanghebbenden
Wie Dark Waters heeft gezien, is geneigd uit te roepen: verbied al die stoffen meteen! De delicate evenwichtsoefening die de toepassing van het voorzorgprincipe is, vergt evenwel ook tijd.
Terecht maakt de Europese Commissie een uitzondering voor essentiële toepassingen. Dat sluit aan bij het onderscheid dat wetenschappers maken tussen de categorieën:
- overbodige toepassingen, zoals in cosmetica;
- vervangbare toepassingen, zoals in pannen en regenkledij voor consumenten; en
- essentiële toepassingen, zoals water- en olie-afstotende kledij voor brandweermannen die levensreddend kan zijn en waarvoor nog geen alternatief bestaat.
Voor ze een verbod kan invoeren, zal de Europese Commissie moeten omschrijven welke toepassingen allemaal in categorie drie passen. Zorgvuldig zal ze afwegingen moeten maken op basis van vaak beperkte en onzekere gegevens over risico’s, in een context van botsende belangen. Die van chemische ondernemingen waar werknemers risico’s lopen bij de productie van PFAS, maar mogelijk ook banen op de tocht staan als ze deze stoffen niet meer mogen produceren. En ook die van bedrijven die op zoek zijn naar alternatieven. Deze stellen juist dat voorlopers gediend zijn met duidelijke wetgeving en de handhaving daarvan.
Eerder bracht het Rathenau Instituut vier typen belanghebbenden bij het voorzorgprincipe in kaart. De makers van wetten en regels, de toepassers ervan, degenen die direct met de toepassing te maken krijgen en de indirect betrokkenen, die de besluitvormers zeker ook in het vizier moeten houden. In die vierde categorie vallen bijvoorbeeld de burgers. Zoals de omwonenden van de Chemours-fabriek in Dordrecht, die eveneens PFAS uitstoot. Maar ook de mensen die baat hebben bij PFAS-toepassingen waarvoor (nog) geen alternatief beschikbaar is.
Maar het voorzorgprincipe heeft een nog grotere reikwijdte. De belanghebbenden kunnen de hele wereld en ook toekomstige generaties omvatten. Dat geldt zeker bij PFAS die gezien hun niet afbreekbare karakter nog in de verre toekomst gevolgen kunnen hebben voor de mensen die dan leven.
Het zijn burgers die de gevolgen van nieuwe technologieën en stoffen zullen ondergaan. Daarom is het cruciaal om hun perspectieven goed te kennen. Dat wil niet zeggen dat de meerderheid het laatste woord heeft. Tijdens een door het Rathenau Instituut georganiseerde discussiebijeenkomst legden burgers de verantwoordelijk voor de beslissing over het voorzorgprincipe bij de experts, bij onderzoekers en overheidsinstanties. Die laatste zullen in het licht van wetenschappelijk advies en rekening houdend met de perspectieven van burgers de knoop moeten doorhakken.
De vervuiler betaalt?
Al wegen ze wellicht niet tegen de nadelen op, PFAS hebben ook voordelen. Veel toepassingen dienen het gemak van de mens. Regenjassen die perfect waterdicht zijn, pannen die niet aanbranden, tapijt dat niet vuil wordt. Deze stoffen zijn zo breed toegepast vanwege hun aantrekkelijke eigenschappen. Ze vervangen is niet altijd eenvoudig. Voedselverpakkingen zonder PFAS zijn al snel duurder, de zoektocht naar PFAS-vrije, hoogwaardige regenjassen is niet zonder hobbels.
Dat PFAS-toepassingen relatief goedkoop zijn, komt mede doordat productieketens en markten zich in de loop der tijd op deze stoffen hebben ingericht. Voorlopers die met alternatieven komen, stuiten vaak op grote economische en technische hobbels, constateert de Europese Commissie. Ze hebben daarom financiële steun nodig, onder meer via Horizon Europe, het programma voor onderzoek en ontwikkeling.
Ook is in het kostenplaatje de schade die stoffen aan mensen en milieu toebrengen niet meegerekend. Daarom wil de Europese Commissie het principe ‘de vervuiler betaalt’ versterken.
Kostenplaatje
Maar hoe dan? De weg die de Europese Commissie wil bewandelen, is het vereisen van compliance van alle registratiedossiers. In gewonemensentaal: wie een nieuwe stof op de markt wil brengen, moet aan alle wettelijke vereisten voor registratie voldoen, inclusief alle informatie over toxiciteit. Dat klinkt als een vanzelfsprekendheid. Maar de Europese Commissie bekent dat op dit moment slechts een derde van de door de industrie ingediende dossiers aan alle registratie-eisen voldoet.
Er is dus enorm veel werk aan de winkel om te zorgen dat alleen veilige chemicaliën de Europese markt op komen. Maar het principe de vervuiler betaalt, houdt meer in dan dat het indieningsdossier op orde is. Het zou ook moeten betekenen dat bedrijven die chemicaliën produceren die het milieu en de mens schade toebrengen daar de verantwoordelijkheid voor dragen. De jaarlijkse gezondheidskosten van PFAS, onder meer door ziekte van mensen die in de buurt van chemische fabrieken wonen, schat een recent onderzoek op 52 tot 84 miljard euro in heel Europa. Die factuur komt vooralsnog bij de belastingbetaler terecht. Wil de Europese Commissie zorgen dat het principe ‘de vervuiler betaalt’ meer is dan een loze kreet, dan zal ze een methodiek moeten uitdenken om de kosten van schade aangebracht aan milieu en gezondheid bij de betreffende bedrijven in rekening te brengen.
Veilig en duurzaam in ontwerp
Voorkomen is beter dan genezen. Vanuit die gedachte ambieert de Europese Commissie een transitie naar chemicaliën die veilig en duurzaam zijn ontworpen (safe and sustainable by design). Dat is natuurlijk een mooie gedachte, maar opnieuw is het echte werk nog niet gedaan. De Commissie kondigt aan dat ze in 2022 criteria zal ontwikkelingen voor dit soort chemicaliën.
Daarbij kan ze voortborduren op al verrichte denkarbeid, zoals de twaalf principes voor een groene chemie, die al zo’n 20 jaar geleden zijn ontworpen door Paul Anastas en John Warner. Daarin staat preventie op één: het is beter afval te voorkomen dan het later op te ruimen. Een ander principe: ontwerp voor afbreekbaarheid, zorg ervoor dat stoffen aan het eind van hun gebruiksperiode niet in het milieu achterblijven.
Om veilige stoffen te kunnen ontwerpen, zullen we de mechanismen van toxiciteit beter moeten leren kennen. ‘De verheldering van deze werkingsmechanismen is een startpunt voor ontwerpregels die chemici kunnen gidsen in hun zoektocht naar veiligere chemicaliën’, zegt principebedenker Anastas.
Een stap in de goede richting is alvast het vermijden van chemicaliën met intrinsiek gevaarlijke eigenschappen. Zoals PBT-stoffen die persistent (nauwelijks afbreekbaar), bio-accumulerend (ophoping van de stof in organismen) en toxisch (giftig) zijn. Of hormoonverstorende stoffen, die de hormoonhuishouding in het lichaam beïnvloeden.
Het principe ‘veilig en duurzaam in ontwerp’ is een mooi streefbeeld. Maar de introductie van een nieuwe stof zal altijd een sprong in het diepe blijven. Risico’s zijn van tevoren nooit volledig uit te sluiten. Na de marktintroductie houdt de zorgplicht dus niet op. Bedrijven en toezichthoudende instanties zullen in de hele gebruikscyclus hun verantwoordelijkheid moeten nemen voor de veiligheid van burgers. Alleen zo komt de droom dichterbij dat toekomstige generaties zullen leven in een milieu waaraan wij geen gif hebben toegevoegd.
Dit artikel is geschreven op verzoek van het Rathenau Instituut door gastschrijver Tomas Vanheste, die regelmatig bericht over Europese ontwikkelingen. Vanheste (1968) studeerde wijsbegeerte van wetenschap, technologie en samenleving aan de Universiteit Twente, waar hij ook promoveerde. Hij was verbonden aan Vrij Nederland en De Correspondent en schrijft nu als zelfstandig journalist voor onder meer De Groene Amsterdammer.