calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Technologisch burgerschap: dé democratische uitdaging van de eenentwintigste eeuw

Artikel
21 december 2017
Digitale democratie Vertrouwen in technologie

Burgers profiteren nog niet optimaal van de zegeningen van technologie. En zijn nog niet adequaat beschermd tegen de risico’s ervan. Onze huidige politiek-bestuurlijke instituties verdienen een update.

Leestijd 12 minuten | Dit artikel stond eerder in Tijdschrift Christen Democratische Verkenningen

Technologisch burgerschap is dé democratische uitdaging van de eenentwintigste eeuw. Burgerschap verwijst naar het democratisch opeisen, vastleggen en implementeren van rechten en plichten. Met betrekking tot technologie is elk van die drie processen op dit moment gemankeerd. Onze politiek-bestuurlijke omgang met technologie en het onderwijscurriculum dienen aangepast te worden. Lees hierover meer in het rapport Opwaarderen: het borgen van publieke waarden in de samenleving

Sinds mensenheugenis zet de mens technologie in om de natuurlijke omgeving naar haar hand te zetten. Dat levert welvaart op, maar kent ook een keerzijde: verwoesting van de natuur en vervuiling van het milieu. Sinds een halve eeuw groeit het bewustzijn dat we dienen te streven naar ecologische duurzaamheid. Dat vraagt onder meer om de inzet van andere, meer duurzame, technologieën. De laatste decennia zetten we technologie steeds vaker in om vorm te geven aan onze persoonlijke levenssfeer: onze lichamen, gedachten en sociale relaties. Denk aan sociale media, robots die ouderen verzorgen, gezichts- en emotieherkenning, augmented reality (zoals Pokemon Go) en elektronische coaches. Dergelijke intieme technologie grijpt in op de meest cruciale elementen van ons mens-zijn, zoals ons empathisch vermogen.

In januari 2014 stuurde het Rathenau Instituut de boodschap naar ons parlement dat er een heuse – technologische, economische, sociale en politieke – strijd om ons mens-zijn gaande is. Intieme technologie biedt kansen tot zelfontplooiing. Maar overheden, bedrijven en andere burgers kunnen die technologieën ook inzetten om te beïnvloeden of zelfs te dwingen. Hoe de versmelting tussen mens en technologie in humane banen te leiden? Betrokkenheid van burgers en volksvertegenwoordigers bij het vormgeven van de intiem-technologische revolutie is daarvoor cruciaal. Juist technische ontwikkelingen en de kwesties die daarmee samenhangen, onttrekken zich echter vaak aan de morele radar en het politieke debat.[1] Vanwege dit gebrek roept het Rathenau Instituut de regering op om mediawijsheid en technologisch burgerschap te bevorderen, zodat ook burgers mee kunnen praten over de wijze waarop technologie invloed heeft op hun lichaam, geest en leefomgeving. Dit artikel beschrijft technologisch burgerschap langs twee samenkomende wegen. Eerst bespreek ik het complexe begrip burgerschap en de relatie met technologie. Daarna volg ik het pad van mediawijsheid en de (digitale) vaardigheden die mensen in deze eenentwintigste eeuw nodig hebben. Tenslotte reflecteer ik vanuit beide perspectieven op hoe de overheid actief burgerschap met betrekking tot technologie mogelijk kan maken.

Burgerschap

Burgerschap is het lidmaatschap van een democratisch politiek-bestuurlijke gemeenschap. Omdat Nederlanders ook eu-burgers zijn, zijn ze tenminste lid van twee gemeenschappen. Een dergelijk lidmaatschap brengt een verzameling aan rechten en plichten met zich mee. Een burger dient bijvoorbeeld belasting te betalen en zich aan de wet te houden. Daarnaast hebben Nederlanders tal van civiele rechten (zoals vrijheid van meningsuiting, het recht op privacy en onaantastbaarheid van het lichaam), sociale rechten (zoals het recht op scholing en arbeid) en politieke of participatierechten (zoals het stemrecht). Dit stelsel van regels geeft richting aan de wijze waarop de staat met haar burgers omgaat en hoe leden van de betreffende politiek-bestuurlijke gemeenschap met elkaar omgaan. De staat dient er voor te zorgen dat burgers hun verplichtingen nakomen jegens de staat en andere leden van de politiek-bestuurlijke gemeenschap en dat ze in de gelegenheid zijn om hun rechten ook daadwerkelijk geldend te maken. Deze politieke context biedt burgers bescherming (of juist niet) en creëert (on)mogelijkheden voor burgers om zich individueel of in groepsverband te ontplooien.[2] Bescherming en empowerment zijn daarmee twee kanten van de medaille die burgerschap heet.

Burgerschap is geen gegeven, maar ontwikkelt zich stap voor stap. De Britse socioloog Marshall ziet burgerschap als een ‘developing institution’.[3] Drie processen spelen daarbij een rol: opeisen van burgerrechten, formeel vastleggen daarvan in grondrechten en wet- en regelgeving en de implementatie van wetgeving en beleid. Het claimen van rechten via maatschappelijke strijd is een cruciaal onderdeel van burgerschap. Bekende doelen van strijd zijn bijvoorbeeld menswaardigheid, veiligheid, autonomie en emancipatie. Zo streed tussen 1894 en 1920 de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht met succes voor het grondrecht van vrouwen om te stemmen en zich als volksvertegenwoordiger kandidaat te stellen. Door het recht op passief en actief kiesrecht op te eisen toonden deze vrouwen hun burgerschap. De instelling van dat grondrecht versterkte vervolgens het burgerschap van alle vrouwen. De jaren 1960 en 1970 kenmerkten zich door strijd voor emancipatie van bijvoorbeeld vrouwen, homoseksuelen en gehandicapten. Nu speelt nationaliteit een centrale rol in het debat over burgerschap. De Brexit – het voornemen van Groot-Brittannië om uit de Europese Unie te treden, waarmee de Britten dus afstand doen van hun Europees burgerschap – toont dat het bij burgerschap zowel om in- als uitsluiting gaat.

Het politiek claimen en, bij succes, het formeel vastleggen daarvan is niet voldoende om daar als burger ook echt profijt van te kunnen hebben. Rechten en plichten dienen in de praktijk van alle dag geïmplementeerd en waargemaakt te worden. Voor scholing zijn bijvoorbeeld goede scholen en goed opgeleide leerkrachten nodig. In Nederland werd in 1901 de leerplicht van kracht, die ouders verplicht hun kinderen naar school te brengen. Negentig jaar later kregen kinderen volgens het vn-Verdrag inzake de rechten van het kind recht op onderwijs. Om de kwaliteit van onderwijs te waarborgen geeft de overheid slechts aan scholen die aan tal van minimumvoorwaarden voldoen subsidie. De onderwijsinspectie houdt daar toezicht op. Er is dus door de jaren een complex stelsel aan regels en organisaties opgebouwd om invulling te geven aan het recht van kinderen op onderwijs.

Technologisch burgerschap

Ons leven en onze maatschappij zijn op allerlei manieren doordrongen door technologie. We leven in een ‘technologische cultuur.’[4] Bepaalde praktijken (zoals mobiliteit en communicatie) en maatschappelijke problemen (denk aan klimaatverandering)  zijn duidelijk verbonden met technologie. Maar technologie heeft ook invloed op zaken als identiteitsvorming en burgerschap. Technologie vergroot menselijke capaciteiten. De ervaring leert dat de inzet van technologie enorme positieve en negatieve consequenties kan hebben. Hierboven is invulling gegeven aan het begrip burgerschap. Technologisch burgerschap kan dan gezien worden als de verzameling van plichten en rechten die het mogelijk maakt dat burgers kunnen profiteren van de zegeningen van technologie en hen beschermt tegen de risico’s daarvan.[5] In dit digitale tijdperk gaat het naast risico’s zoals schending van privacy of identiteitsdiefstal, ook om lange termijn kwesties zoals wat voor mensen we willen we zijn.

In 1992 introduceerde Frankenfeld het begrip technologisch burgerschap in het domein van ecologische risico’s. Goed technologisch burgerschap stelt burgers in staat om zicht te krijgen op vragen zoals welke risico’s spelen er en hoe groot zijn die risico’s, wanneer is iets veilig genoeg, wie heeft zeggenschap over de betreffende technologie en met welk recht? Door inzicht in dat soort complexe kwesties wordt het mogelijk voor burgers om zichzelf te beschermen en hun eigen veiligheid te verifiëren in een wereld die bol staat van de risico’s, denk aan gevaarlijk chemisch en kernafval. Naast begrip van technologie en haar sociale betekenis, omvat technologisch burgerschap de politisering en democratisering van technologie, oftewel de mogelijkheid van burgers om deel te nemen aan de besluitvorming rondom technologie in al haar ontwikkelingsfasen, van onderzoek tot toepassing. Technologisch burgerschap emancipeert de gewone burger aldus ten opzichte van de expert en maker van technologie. Frankenfeld stelt dat burgers het recht hebben goed geïnformeerd te worden en deel te nemen aan de besluitvorming rondom technologie. Dat geeft burgers wel de verantwoordelijkheid zich te informeren en deel te nemen aan de besluitvorming.

Zonder geschikte politiek-bestuurlijke instituties is (technologisch) burgerschap een lege huls. Frankenfeld keek naar de relatie tussen burgers en technologieën waarmee we ingrijpen in onze natuurlijke omgeving en de ecologische risico’s die daarmee kunnen samenhangen. Volgens hem kunnen individuen pas technologische burgers worden als ze beschermd worden door governance arrangementen, zoals het wereldwijde klimaatverdrag in Parijs.[6] Voor de relatie tussen burgers en intieme technologieën die ingrijpen op onze persoonlijke leefwereld geldt hetzelfde. Neem bijvoorbeeld privacy. Het recht op privacy is het gevolg van maatschappelijke en politieke druk. De volkstelling in 1971 veroorzaakte een heftige maatschappelijke discussie over privacy. In de nasleep van dit debat werd in de nieuwe grondwet van 1983 privacy als grondrecht toegevoegd. Dit legde de basis voor de Wet persoonsregistratie (wpr) in 1988, wiens doel thans vervuld wordt door de Europese privacyrichtlijn. Rechten en wetten zijn echter tandeloos als ze niet gewaarborgd en nageleefd worden. Om invulling te geven aan de rechten en plichten van burgers zijn goed geëquipeerde instituties nodig. De Autoriteit Persoonsgegevens (ap) houdt bijvoorbeeld toezicht op de naleving van de wettelijke regels voor bescherming van persoonsgegevens. Voor het waarmaken van burgerschap in het digitale tijdperk zijn dus geschikte governance-arrangementen noodzakelijk.

Digitale vaardigheden

Om met de kansen en bedreigingen van technologie om te gaan, hebben burgers – jong én oud – tal van vaardigheden nodig. De huidige discussie over mediawijsheid gaat over de digitale vaardigheden die eenentwintigste-eeuwers nodig hebben. ‘To become masters of technology instead of being mastered by it’, hebben (jonge) mensen volgens Park acht digitale vaardigheden nodig, die hij beschrijft onder de kopjes identiteit, gebruik, veiligheid (safety & security), emotionele intelligentie, communicatie, geletterdheid en rechten. Deze skills zijn te presenteren binnen drie stromingen die van oudsher een rol spelen in de discussie over mediawijsheid of digitale intelligentie: de technologische, protectionistisch en democratische stroming.[7]

In de technologische stroming staat de mens als technologisch wezen centraal, die zichzelf en de wereld om zich heen door het maken en gebruiken van technologie vormt. Deze stroming richt zich op het bijbrengen van ict-vaardigheden met als doel empowerment van gebruikers. Het centrale idee is dat gebruikers ict op allerlei manieren in kunnen zetten om zichzelf te verwerkelijken en met anderen te communiceren en samen te werken. Dat vraagt om een bewustzijn van je online aanwezigheid en gedrag en de impact daarvan op de korte en lange termijn. De digitale wereld vraagt om digitale geletterdheid: de vaardigheid om informatie te vinden, te gebruiken, te delen en te creëren en met digitale middelen creatief problemen op te lossen.

In de protectionistische stroming gaat het om de weerbare mens. Naast empowerment is het van belang om gebruikers te beschermen en weerbaar te maken tegen allerlei risico’s die samenhangen met ict. Hobbs onderscheidt inhoudelijke risico’s (extreem geweld, racisme, radicalisering, haattoespraken), contactrisico’s (stalking, cyberpesten, sexting, privacyschending) en gedragsrisico’s (hacking, oplichting, illegaal downloaden, internetverslaving).[8] Weerbaarheid vereist vaardigheden om digitale risico’s te beheersen, te vermijden en te begrenzen. Naast sociale komen daar ook technische vaardigheden bij kijken. Denk aan de vaardigheid om cybergevaren (zoals criminele of schadelijke software) te detecteren en geschikte veiligheidsmiddelen in te zetten voor de bescherming van data.

De democratische stroming benadrukt het belang van publiek debat en politieke participatie en heeft oog voor de vaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van technologisch burgerschap. Daarvoor zijn ten eerste de vaardigheden die hierboven zijn genoemd van belang, zoals kennis van de technologische mogelijkheden en risico’s. In een wereld die vol staat met digitale apparaten, helpt inzicht in de werking daarvan je die wereld te begrijpen. Burgerschap vraagt ook om inzicht in de invloed van technologie en de vaardigheid om de invloed van technologie op lange termijn op systeemniveau te doordenken. Daarnaast zouden burgers moeten weten wat hun plichten en rechten zijn, zoals het recht op privacy, intellectueel eigendom, vrijheid van meningsuiting en bescherming tegen haattoespraken. Tenslotte wordt burgerschap mogelijk gemaakt door op collectief niveau rechten op te eisen, vast te leggen en te implementeren. Daarbij komt politieke participatie en de kunst van het actievoeren om de hoek kijken. Dat houdt ook herbezinning in op de waarden die de digitale wereld nodig heeft. Een belangrijke vraag is: ‘Hoe kunnen we met z’n allen waarden vaststellen die sturing geven aan het leven in de digitale wereld in de komende tien jaar?’[9] Waarden liggen besloten in techno-politieke instituties, maar ook in technologie. Technische kennis kan aangewend worden om de waarden die besloten liggen in software bloot te leggen en ter discussie te stellen, en ook om aan software de gewenste waarden mee te geven, zoals Resnick voorstaat: ‘Als je de taal van de apparaten verstaat, kun je veel makkelijker zelf ideeën ontwikkelen over hoe je die apparaten, en dus de wereld, kunt verbeteren.’[10]

Burgerschap vraagt om inzicht in de invloed van technologie.

De overheid aan zet

In de technologische cultuur waarin we leven, staat of valt de democratie met actief technologisch burgerschap. Aangezien de staat de hoeder is van de democratische rechtstaat is er voor de overheid een grote rol weggelegd om actief burgerschap met betrekking tot technologie mogelijk te maken.

Om jonge mensen voor te bereiden op een leven in een digitale economie en samenleving dient de overheid er voor te zorgen dat digitale vaardigheden een prominente plaats krijgen in het lager en middelbaar onderwijs. Het onderwijs moet aandacht besteden aan alle digitale vaardigheden die binnen de drie mediawijsheid-stromingen die hierboven benoemd zijn. Naast empowerment via het bijbrengen van ict-vaardigheden (technologische stroming), dienen mensen weerbaar te worden tegen allerlei risico’s die samenhangen met ict (protectionistische stroming). De democratische stroming tenslotte benadrukt het belang van maatschappelijk debat en politieke participatie en dus de noodzaak van het bijbrengen van skills die nodig zijn voor het uitoefenen van technologisch burgerschap. Burgerschap vraagt om inzicht in de invloed van technologie, zowel op persoonlijk als op maatschappelijk niveau.

Burgerschap verwijst naar het democratisch opeisen, vastleggen en implementeren van rechten en plichten. Met betrekking tot technologie is elk van die drie processen op dit moment gemankeerd. Het opeisen van rechten of plichten via maatschappelijke agendering gebeurt mondjesmaat omdat geloof in vooruitgang door technologie een realistische discussie over de kansen en risico’s van nieuwe technologie in de weg staat. Ook vanuit de maatschappij is er weinig druk. Terwijl op het gebied van milieuproblemen het maatschappelijk middenveld sterk georganiseerd is, is dat op het terrein van privacy en andere kwesties rondom intieme technologie in veel mindere mate het geval. Agendering vindt met name plaats vanuit de wetenschap en de kennisinstituten. Als gevolg staat ook de politiek-bestuurlijke omgang met de intiem-technologie revolutie nog in de kinderschoenen.

Op dit moment functioneren het onderwijs en democratisch systeem met betrekking tot de omgang met technologie nog niet goed genoeg.

Tegelijkertijd zet de golf van intieme technieken tal van grondrechten, reguleringskaders en systemen van wetshandhaving onder druk. Deze snelle ontwikkelingen dwingen de overheid op allerlei manieren het stelsel van rechten en plichten en de instituties die op de uitvoering daarvan toezien te moderniseren. De wrr stelt bijvoorbeeld dat naast dataverzameling ook de analyse en het gebruik van big data gereguleerd dient te worden.[11] Het gaat hier om een politiek-bestuurlijke opgave van formaat. Deze reikt van de praktische vraag of de Autoriteit Persoonsgegevens wel voldoende armslag heeft om haar taak goed uit te voeren en of de veiligheid en kwaliteit van software gecertificeerd dient te worden tot meer fundamentele kwesties, zoals de vraag of encryptie (als het briefgeheim van de eenentwintigste eeuw) en eigenaarschap van data nieuwe grondrechten moeten worden.

Democratische uitdaging

Technologisch burgerschap is de democratische uitdaging van de eenentwintigste eeuw. Naast het onderwijscurriculum dient onze politiek-bestuurlijke omgang met technologie aan de technologische kansen en risico’s van de eenentwintigste eeuw aangepast te worden. Op dit moment functioneren het onderwijs en het democratisch systeem met betrekking tot de omgang met technologie zeker nog niet goed genoeg. Onze huidige politiek-bestuurlijke instituties stellen burgers niet in staat optimaal te profiteren van de zegeningen van technologie en hen adequaat te beschermen tegen de korte en lange termijn risico’s daarvan. In deze hightech samenleving is technologisch burgerschap helaas voornamelijk nog een lege huls die gevuld dient te worden. Genoeg werk aan de politiek-bestuurlijke winkel dus.

[1] R. van Est, ‘De stille ideologie in het techniekdebat: Hoe de informatierevolutie in de politieke luwte ons mens-zijn verandert’. In: Bestuurskunde 22 (2) 2013, pp. 46-57.

[2] Zie ook in T. Pfister, ‘Citizenship and capability? Amartya Sen's capabilities approach from a citizenship perspective’. In: Citizenship Studies 16 (2) 2012,  pp. 241-254.

[3] T.H. Marshall, Citizenship and social class. London: Pluto Press, 1992, p. 18.

[4] W. Bijker, ‘Understanding technological culture through a constructivist view of science, technology, and society’. In: S.H. Cutcliffe & C. Mitcham (eds.) Visions of STS. Counterpoints in science, technology, and society studies. Albany, NY: State University of New York Press, 2001, pp.19-34, p.20.

[5] Deze opvatting van technologisch burgerschap is geïnspireerd door P.J. Frankenfeld. Zie P.J. Frankenfeld, ‘Technological citizenship: A normative framework for risk studies’. In: Science, Technology & Human Values 17 (4) 1992, p. 262.

[6] Frankenfeld, ‘Technological citizenship’, 1992, pp. 459-484.

[7] K. Tyner, ‘The tale of the elephant: Media education in the United Sates’. In: C. Bazalgette, E. Bevort & J. Savino (eds.) New directions: Media education worldwide. London: British Film Institute. 1991, pp. 170-176.

[8] R. Hobbs, Digital and media literacy: A plan of action. Washington D.C.: The Aspen Institute, 2010, p.29.

[9] H. Gardner, ‘Waarden vaststellen voor de digitale wereld’. In: E. Bosgraaf & D. Lechner (red.) Mediawijsheid 2005 > 2015 > 2015: Uitgave ter gelegenheid van 10 jaar mediawijsheid in Nederland. 2016, pp. 67-68, aldaar p. 67.

[10] Geciteerd in A. van der Drift, ‘Interview met Mitchel Resnick: Wie kan coderen, kan creëren’. In: E. Bosgraaf & D. Lechner (red.) Mediawijsheid 2005 > 2015 > 2015: Uitgave ter gelegenheid van 10 jaar mediawijsheid in Nederland. 2016, p. 96.

[11] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Big Data in een vrije en veilige samenleving. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, 2016.