Het Nationaal Groeifonds (voorheen ‘Wopke-Wiebes-fonds’) zou afscheid moeten nemen van de doorsijpel-economie en meer kunnen inzetten op een overheid die de economie richting geeft en technologie in dienst stelt van de maatschappij. Dat zegt het Rathenau Instituut op basis van jarenlang onderzoek van het innovatiebeleid.
In het kort:
- Het Nationaal Groeifonds moet minder kijken naar de technologische belofte en meer naar de maatschappelijke inbedding van innovaties.
- Centraal zou niet de economische groei, maar de maatschappelijke waardecreatie moeten staan.
- Dan groeit het bbp niet alleen in omvang, maar ook in kwaliteit.
Het kabinet lanceerde voorafgaand aan Prinsjesdag het ‘Nationaal Groeifonds’, eerder bekend als Wopke-Wiebes-fonds, om het verdienvermogen van Nederland te versterken. Het Groeifonds gaat investeren in kennisontwikkeling, R&D en innovatie, en infrastructuur. Dat valt toe te juichen, want investeringen in kennis en innovatie leveren veelal in de toekomst economische groei en banen. En toch mist het fonds belangrijke kansen. Want als we de economie en de samenleving daadwerkelijk duurzamer willen maken, dan moeten we kennis en innovatie meer gericht mobiliseren voor maatschappelijke opgaven.
Meer economische groei, maar ongericht
Het Groeifonds zoals het er nu uitziet, is gericht op economische groei. Investeringsvoorstellen worden beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het bruto binnenlands product (bbp). Het fonds wordt niet gebruikt om gericht de economie te verduurzamen en maatschappelijke opgaven aan te pakken. De hoop is blijkbaar dat publiek-private consortia van kennisinstellingen en bedrijven uit welbegrepen eigenbelang de investeringen in R&D en innovatie hiervoor zullen inzetten. Duurzaamheidstransities en maatschappelijke opgaven als marktkans voor bedrijven? Het is ijdele hoop.
Uitbesteden leidt niet automatisch tot inbedding van innovaties
Ervaringen uit het verleden met de FES-impulsen of met thematisch R&D-beleid laten namelijk zien dat het ‘uitbesteden’ van de inhoudelijke agendering en programmering van R&D en innovatie aan publiek-private consortia niet automatisch leidt tot een goede maatschappelijke inbedding van nieuwe technologieën. Uitbesteden leidt ook niet tot maatschappelijke waardecreatie in de (semi-)publieke sectoren die de laatste decennia zo onder druk zijn komen te staan. Bij uitbesteden is het risico levensgroot dat er technologische oplossingen komen op zoek naar een maatschappelijk probleem, dat er wetenschappelijk onderzoek plaatsvindt dat vooral het aantal publicaties van de betreffende onderzoekers doet stijgen en dat er investeringen gedaan worden die een transitie weliswaar niet belemmeren maar deze ook niet vooruithelpen.
Hoe moet het dan wel?
Stap 1: inbedding van innovaties als uitgangspunt
Een eerste stap is om niet de technologische belofte, maar de maatschappelijke inbedding van innovaties als uitgangspunt te nemen. Dat betekent dat de ontwikkeling van baanbrekende technologische toepassingen, hand in hand moet gaan met vernieuwingen in onderliggende infrastructuren of netwerken, in regelgeving, in verdienmodellen, in routines bij gebruikers en in opvattingen van burgers. Het is niet realistisch om te verwachten dat publiek-private consortia dit soort vernieuwingen kunnen realiseren. Voor de eerste stap is nauwe samenwerking nodig met bijvoorbeeld regelgevende instanties, met professionals in de publieke sector, met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en met burgers.
Stap 2: publieke sector centraal
Een tweede stap is om maatschappelijke waardecreatie in de (semi-)publieke sector meer centraal te stellen. Juist in het onderwijs, de zorg, de volkshuisvesting, het openbaar vervoer en de energievoorziening liggen urgente uitdagingen voor een duurzaam verdienvermogen. Investeringen in R&D en innovatie dienen dan om nieuwe oplossingen te ontwikkelen én om te leren over de inbedding van die nieuwe oplossingen in de praktijk van de zorg of het onderwijs. Om die inbedding te realiseren moet je namelijk weten wat leerlingen, leraren, artsen, ouders, patiënten, overheden, bedrijven en maatschappelijke actoren nodig hebben en belangrijk vinden.
Van doorsijpelen, naar missiegedreven
Het Groeifonds zou afscheid moeten nemen van het denken in de doorsijpel-economie (trickle-down economics) en moeten inzetten op nieuw economisch denken. Bij dat nieuwe denken speelt de overheid een vooruitstrevende rol en is ze zich bewust van haar mogelijkheden om de economie richting te geven en technologie in dienst te stellen van maatschappelijke doelen en waarden. Dit perspectief vinden we overigens wel in het missiegedreven innovatiebeleid dat nota bene Wiebes zelf in 2018 naar buiten bracht. Daarin staan onderzoek en innovatie (ten dele) in dienst van een klimaatbestendig, waterrobuust, duurzaam, gezond en veilig Nederland. We zien het ook in de Regio Deals waarin Rijk en regio samenwerken aan een betere woon- en leefomgeving voor bewoners en ondernemers. Deze Regio Deals worden langs de lat van de brede welvaart gelegd en worden daar ook op gemonitord.
De overheid als partner in transitie
De overheid, lokaal, regionaal en nationaal, past bij het nieuw economisch denken een rol als zelfbewuste partner die vanuit haar eigen rol en visie participeert in maatschappelijke transities. Want als je innovatie overlaat aan de consortia die een investeringsvoorstel indienen, maak je je afhankelijk van hun (private) eigenbelang om bij te dragen aan een betere wereld. Die wereld ziet er bovendien anders uit dan vroeger door digitalisering en de opkomst van online platforms. Een overheid als partner in transitie heeft niet alleen een visie op de richting, maar ook op de randvoorwaarden om die transitie in een datagedreven economie verantwoord vorm te geven. Als zelfbewuste partner kan de overheid daarbij van onderaf publieke en private energie, kennis en innovatiekracht verbinden met publieke visie, richting en randvoorwaarden.
Van meer groei, naar meer duurzame groei
Kortom, het meer gericht laten bijdragen van R&D en innovatie aan maatschappelijke waardecreatie, juist om niet alleen de kwantiteit maar ook de kwaliteit van ons bbp te vergroten, vergt een Nationaal Groeifonds dat andere ecosystemen voor onderzoek en innovatie mobiliseert. Meer diversiteit is nodig in de samenstelling, in de samenwerking en in de aansturing van deze ecosystemen. Zo moeten ook professionals en gebruikers uit de toepassingsdomeinen (in de publieke sectoren) en maatschappelijke organisaties een actieve rol kunnen gaan spelen als mede-ontwikkelaar van innovatieve oplossingen. Daarvoor zijn nieuwe vormen nodig voor het organiseren en aansturen van gezamenlijk onderzoek en om de (praktijk)kennis van professionals, gebruikers en burgers beter te kunnen benutten. Als het Nationaal Groeifonds daarop inzet, wordt de kans groter dat innovatieve oplossingen niet alleen leiden tot meer bbp-groei, maar ook tot meer duurzame bbp-groei.
- Voorbij lokaal enthousiasme - Lessen voor de opschaling van living labs (rapport, 5 februari 2020)
- Missiegedreven innovatiebeleid: wat, hoe, waarom? (artikel, 20 maart 2020)
- Missiegedreven innovatiebeleid vraagt samenwerking tussen lokaal en nationaal niveau (artikel, 5 februari 2020)
- Zeven acties voor verantwoord innoveren met AI (artikel, 5 maart 2020)
- Stuur op samenwerking in kennisecosystemen (bericht aan het parlement, 18 juni 2020)