calendar tag arrow download print
Doorgaan naar inhoud

Terugblik: Fokken met dieren: voor wie doen we dat?

terugblik
03 september 2020
Image
Fokken met dieren, voor wie doen we dat? Koeien in de weide
Op 30 januari 2020 nam onze directeur Melanie Peters deel aan de dialoog ‘Fokken met dieren: voor wie doen we dat?’. Deze vond plaats tijdens de jaarlijkse Vaarkamplezing. De Raad voor Dierenaangelegenheden heeft over deze dialoog inmiddels verslag gedaan. In dit artikel reflecteren we op het thema ‘technologie in de veeteelt’. We maken gebruik van eerdere onderzoeken van het Rathenau Instituut en de inbreng van Melanie Peters tijdens de bijeenkomst.

In het kort:

  • Welke richting willen we als samenleving inslaan met de nieuwe innovaties in de dierfokkerij en veehouderij? In dit artikel geeft het Rathenau Instituut antwoord op deze vragen op basis van eigen onderzoek.
  • Als we digitale en genetische technieken willen inzetten voor de gewenste transitie in de veehouderij, moeten we rekening houden met een steeds internationaler speelveld van wetenschap, wetgeving en handel.
  • Technologie kan ons helpen om op een eerlijke, diervriendelijke en succesvolle manier dieren te benutten voor de behoeften van de mens. Overheid, veehouders, dierenartsen, bedrijven en burgers hebben daarbij allemaal een rol te spelen.

De ‘Vaarkamplezing’ is een jaarlijkse lezing met dialoog op het gebied van dierenwelzijn. De lezing dankt haar naam aan wijlen Henk Vaarkamp: veterinair, verbinder en ontwikkelaar. Een veranderende wereld en snelle voortgang in technologie leidden tot het thema van deze dialoog. Wat is het toekomstbeeld van de fokkerij met de komst van nieuwe technologieën? De inleidende lezing werd gehouden door secretaris-generaal van het Ministerie van LNV, Jan-Kees Goet, die vanuit het ministerie als voornaamste uitdaging neerlegde: welk kader kiezen we als maatschappij waarbinnen we verder kunnen praten over de intrinsieke waarde van het dier in de fokkerij? Het Rathenau Instituut grijpt de inbreng van Melanie Peters in die dialoog aan om te reflecteren op het thema ‘technologie in de veeteelt’ aan de hand van eerdere onderzoeken van het Rathenau Instituut.

Meer informatie over de vierde Vaarkamplezing met als thema ‘Fokken met dieren, voor wie doen we dat?https://www.rda.nl/publicaties/publicaties/2020/03/18/verslag-vierde-vaarkamplezing

Debat over maakbaarheid van dieren is van alle tijden

Het maatschappelijke gesprek over het veranderen van de genetische eigenschappen van dieren – ten behoeve van optimalisatie van dierlijke productie (voor voedsel of medicijnen) – is van alle tijden. Zeker sinds genetische modificatie (genome editing) zijn intrede deed. Ook klonen – waarbij een genetisch identieke kopie van een ‘geoptimaliseerd’ dier wordt gemaakt – is een omstreden technologie. In 1990 werd de transgene stier Herman geboren. Biotechnologen hadden aan zijn DNA een menselijk gen toegevoegd dat ervoor moest zorgen dat melk van zijn dochters voor babymelk kon worden gebruikt. Maar de nakomelingen van Herman waren genetisch ‘niet stabiel’ en dus ook commercieel niet interessant. En in 1996 werd schaap Dolly, een kloon, geboren. Zij overleed vroeg en sindsdien zijn kloneringstechnieken nauwelijks verbeterd. Klonen van dieren is verboden in de EU vanwege dierenwelzijn. Historisch gezien is genome editing van dieren wettelijk steeds flink ingeperkt, vanwege maatschappelijke vragen over wenselijkheid. Wetenschappers en burgers maken zich zorgen over bekende en onbekende risico’s voor het moederdier, de nakomelingen en toekomstige generaties.

Melanie Peters - Vaarkamplezing

De stand van zaken in het maatschappelijk debat dat tot dusverre in Nederland is gevoerd, is dat de mogelijke voordelen van genetisch modificeren van dieren, waaronder genome editing met bijvoorbeeld CRISPR-Cas9, waarschijnlijk niet opwegen tegen mogelijk nadelige gevolgen voor het dierenwelzijn of ethische zorgen. Bij gentechnologie moet altijd zekerheid zijn over veiligheid en moeten alternatieven worden overwogen. In diverse rapporten en publicaties wijst het Rathenau Instituut erop dat genome-editingtechnieken in de landbouw nuttig kunnen zijn voor onderzoeksdoeleinden, maar per se niet om dieren aan te passen aan de wensen van de mens.

De ontwikkelingen rondom genome editing bij dieren vinden voornamelijk buiten Europa plaats. Gezien het internationale karakter van wetenschappelijk onderzoek en fokkerij - en ook de handel in dieren, hun geslachtscellen en dierlijke producten – krijgen Nederland en Europa hier onvermijdelijk mee te maken. Het is dus belangrijk om oog te houden voor de internationale ontwikkelingen op het gebied van genome editing.

Technieken waarbij menselijk en dierlijk materiaal worden samengevoegd tot een ‘mens-diercombinatie’ beloven op lange termijn een oplossing te bieden voor het tekort aan menselijke donororganen. Hierbij zal genome editing een ondersteunende techniek zijn. Het Rathenau Instituut schreef over dit laatste onderwerp in 2019 een rapport met handvatten voor het voeren van een maatschappelijke dialoog in Nederland als onderdeel van een advies van de Gezondheidsraad. Een deel van het onderzoek naar mens-diercombinaties is gereguleerd in de Embryowet, maar een deel nog niet. Het Rathenau Instituut brengt op het ogenblik een groep partijen in Nederland samen om een maatschappelijke dialoog over ‘kweken van organen in dieren’ te organiseren. De uitkomst daarvan bepaalt deels de politieke besluitvorming over eventuele aanpassing van de wetgeving. Eerdere dialogen over ‘maakbaarheid van dieren’ laten zien dat de morele status van nieuwe entiteiten, dierenwelzijn, de invloed van commerciële belangen en integriteit van leven belangrijke thema’s zijn voor mensen.

Datatechnologie maakt ook de leefomgeving van dieren ‘maakbaar’

In de veehouderij wordt digitale technologie al breed toegepast. Varkens, koeien en kippen kunnen met sensoren en camera’s worden gevolgd voor het krijgen van inzicht in  groei, vruchtbaarheid en ziekte. Voer en antibiotica worden aldus afgestemd op de behoeften van het individuele dier. Chemische bestrijdingsmiddelen tegen parasieten worden gerichter en dus beperkter toegepast. Hogere, duurzamere productie en meer aandacht voor dierenwelzijn is wat digitalisering van de veehouderij, oftewel precisieveeteelt, belooft. Maar net als bij genome editing van dieren, is het ook bij datatechnologie belangrijk om de voordelen van productieverhoging en bijdrage aan duurzaamheid goed af te wegen tegen de nadelen van nog verdere instrumentalisering van dieren en de risico’s daarvan. 

In ons rapport over precisieveeteelt schetsen we dat nieuwe, internationale spelers met hun technologie hun intrede doen op de boerderij. Met heel verschillende belangen bij de data die over het dier en de bedrijfsvoering worden verzameld. De data zijn interessant voor de ontwikkelaars en aanbieders van de technologie en software zelf, maar ook voor de leveranciers van voer, medicatie, zorg en bestrijdingsmiddelen, en de afnemers van dierlijke producten. Een belangrijke vraag is hoe de digitale innovatie in de praktijk wordt opgepakt door alle belanghebbenden: dat bepaalt of er op een eerlijke, diervriendelijke en succesvolle manier kan worden geboerd en verdiend in de dierproductieketen.

‘Big data als verdienmodel voor grote bedrijven die de technologie in de landbouw leveren, komt niet altijd de boer ten goede, noch het welzijn van dieren of de voedselveiligheid'

Hoe en waar verantwoordelijkheden worden belegd, verandert in de huidige tijd’, constateerde Melanie Peters tijdens de dialoog bij de Vaarkamplezing. ‘Big data als verdienmodel voor grote bedrijven die de technologie in de landbouw leveren, komt niet altijd de boer ten goede, noch het welzijn van dieren of de voedselveiligheid. Het ontneemt de autonomie aan de boer en dierenarts die verantwoordelijk zijn voor dier- en volksgezondheid. Ook in het geval van kringlooplandbouw is de vraag: wie zit er aan het stuur? Hebben we nog grip op hoe we voedsel produceren en hoe we omgaan met dieren? Hoe kritisch kunnen we nog zijn in een geglobaliseerde wereld? Maar ook in een geglobaliseerde wereld moet het mogelijk zijn om in Nederland en de EU andere keuzes te maken dan in de Verenigde Staten of China.’ In een eerder debat gaf Melanie Peters ook voorbeelden van de manier waarop de centrale rol van ‘big data’ op de boerderij in plaats van grip op duurzaamheid en welzijn van dieren te bevorderen, kan leiden tot nieuwe afhankelijkheden van technologiebedrijven en investeerders. 

Ruimte voor innovaties

De licence to produce van de veehouderij in Nederland is een voortdurend onderwerp van gesprek. Consumenten, boeren, politici, professionals betrokken bij diergezondheid en belangbehartigers van dieren uiten zorgen over onder meer het dierenwelzijn in megastallen, overmatig gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen, verspreiding van antibioticaresistente bacteriën, en de kwetsbare positie van dieren en veehouders bij uitbraken van bijvoorbeeld varkenspest. Ook zijn er zorgen over de gevolgen voor de gezondheid van omwonenden, bijvoorbeeld door hoge uitstoot van ammoniak van de stallen. Over dit laatste onderwerp schreef het Rathenau instituut in 2017 een rapport om de dialoog tussen de betrokken partijen vast te houden in plaats van in een patstelling te geraken. In 2019 rapporteerden we de uitkomsten van drie bijeenkomsten met stakeholders.

Zou binnen de Nederlandse veehouderij meer ruimte moeten worden geboden aan nieuwe technologieën om de license to produce te houden? Discussieleider Inge Diepman vroeg in januari tijdens de Vaarkamplezing aan directeur van het Rathenau Instituut Melanie Peters of er op dit moment te weinig experimenteerruimte is voor ontwikkeling van innovaties. Peters vindt van niet: ‘Experimenteerruimte is niet het startpunt, de hele samenleving moet meepraten over de richting die we willen inslaan met nieuwe technologieën in de veefokkerij. De techniek moet nooit centraal staan en ruimte voor diversiteit moet blijven.’

'Maatschappelijke waarde moet bij het te vormen beleid van de overheid steeds voorop worden gesteld.'

Maar niet alleen de samenleving is aan zet. De gevolgen van bijvoorbeeld digitalisering in de veehouderij voor dier, mens en milieu hangen af van de gekozen bedrijfsstrategie en de precieze doelen waartoe veehouders en de vleesketen de technologie inzetten: focus op productieverhoging of ook op duurzaamheid en dierenwelzijn? Het landbouwbeleid geeft daar nog te weinig richting aan. In een recent Bericht aan het Parlement van het Rathenau Instituut benoemen we dat stakeholders expliciet vragen aan de overheid om innovaties bij akkerbouw en veehouderij zo te sturen dat er rekening wordt gehouden met het bestaande (of gewenste) landbouwsysteem én de markt. De transitie in de veehouderij speelt zich immers af in een innovatieve markt voor technologieontwikkelaars en nieuwe verdienmodellen. Maatschappelijke waarde moet bij het te vormen beleid van de overheid steeds voorop worden gesteld. In een debat op 30 september 2019 in Ede over de landbouwtransitie werd duidelijk dat daarbij het kennisbeleid voor de transitie in de landbouw moet worden opgesteld in samenhang met onderzoek, praktijk, onderwijs en bedrijfsleven.

Melanie Peters tijdens de Vaarkamplezing

Dierenarts houdt spilfunctie bij introductie van nieuwe technologie

Eind 2019 schreef het Rathenau Instituut een Bericht aan het Parlement over beide genoemde technologieën in de veehouderij. Een van de aandachtspunten is de vraag hoe veehouders, dierenartsen en fokkers hun verantwoordelijkheden kunnen blijven invullen als nieuwe technologie zijn intrede doet in de veeteelt. Bij precisieveeteelt bijvoorbeeld veranderen relaties tussen boer, dierenartsen, leveranciers en afnemers drastisch. De boer moet regie kunnen houden, maar er moet ook verantwoordelijkheid (kunnen) worden genomen (waaronder zorgplicht voor dieren en omwonenden) door technologieleveranciers, dierenartsen en gebruikers van de digitale data in de productieketen.

Melanie Peters riep tijdens de Vaarkamplezing dierenartsen op om te staan voor hun vak en hun expertise en om verantwoordelijkheid te nemen in de maatschappelijke discussies, ook als het lastig is om zelfstandig keuzes te maken. Sensoren in de veehouderij kunnen zorgen voor een betere monitoring van diergezondheid en -welzijn, zodat waar nodig eerder kan worden ingegrepen. Het is wel de vraag of we die ingreep dan ook over kunnen laten aan het algoritme en de techniek, of dat de veehouder en de dierenarts – als wettelijk verantwoordelijken – de beslissingsruimte altijd in eigen hand moeten houden. ‘De professionals moeten hun morele en op vakkennis gebaseerde standaarden dus hooghouden’, zo zei zij.

Na de coronacrisis

Tot slot staan we nog stil bij de gevolgen van de wereldwijde verspreiding van het coronavirus. Daarbij zijn er sterke aanwijzingen dat de haard van het virus een exotische dierenmarkt in Wuhan was. Het zet ons aan het denken over hoe we omgaan met besmettelijke ziekten onder dieren, in het bijzonder zoönosen, zoals Q-koorts, SARS en varkenspest. Veel dieren in een stal houden en met antibiotica of bestrijdingsmiddelen de ziektes de kop indrukken, lijkt niet meer houdbaar. Onlangs werden nog diverse nertsenfokkerijen geruimd in Nederland. Toch moeten we oppassen om bij zoönosen niet meteen met de vinger naar de intensieve veehouderij te wijzen. En dat uitgerekend in de slachthuizen veel besmettingen met het coronavirus waren, had met de aard van het werk te maken. De vleessector in kwaad daglicht stellen, is dan niet behulpzaam in de dialoog.

Bij COVID-19 spelen ook heel andere factoren een rol: hoe we de bebouwde omgeving en vervoer in onze steden organiseren en (in China bijvoorbeeld) de consumptie van niet-landbouwhuisdieren, waarbij voedselveiligheid slecht gecontroleerd wordt. Wij zijn onderdeel van de natuur, net als de dieren. We moeten de grenzen die we ver hebben opgerekt in de veehouderij beter begrijpen en versterken. Technologie kan ons daarbij helpen. Overheid, veehouders, dierenartsen, bedrijven en consumenten hebben daar allemaal een rol te spelen.